instelling voor kinderopvang.
instelling waar kinderen worden ondergebracht die door een moeilijke gezinssituatie of door hun eigen problematische gedrag niet bij hun ouders kunnen opgroeien.
Voorbeelden:
Tommie maakte een snuivend geluid, een mengeling van woede en verdriet. 'Ik heb nog nooit iets anders meegemaakt,' ging hij weer door, 'misbruik van macht, in alle kindertehuizen, in alle observatiehuizen waar ik gezeten heb, misbruik van macht. De groepsleiders rotzooien daar al net zo hard met kinderen als onze hoogedelachtbare goeie Loulou, en met z'n allen doen ze waarachtig of die hele aanvoer van ongelukkige kinderen er speciaal voor hun gerief is, gedverdemme.'
Yvonne Keuls, Annie Berber en het verdriet van een tedere crimineel, 1985
Omdat de regering van dat land niet wil dat adoptie-ouders de kinderen zelf komen ophalen, reist Anneke sinds 1982 ongeveer drie keer per jaar naar kindertehuizen in India om de kinderen te begeleiden.
Meppeler Courant, 1994
Had ik het naar mijn zin, voelde ik mij thuis, wilde ik nóóit meer weg - zoals bij de familie Voortman -, dan werd ik weer door juffrouw Okker opgehaald. Moest ik op een ander adres geplaatst worden, in een kindertehuis, weer tegen andere vreemde mensen 'vader' en 'moeder' zeggen.
Jan Cremer, De Hunnen. Dl. 3: Vrede, 1983