Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

kin

betekenis & definitie

deel van het gezicht.

deel van het gezicht van mensen of de kop van sommige dieren dat zich aan de voorkant daarvan onder de mond bevindt en bestaat uit de voorste ronding van de onderkaak en de huid die daaroverheen ligt.

Voorbeelden:
Haar blauwig-zwarte haren waren tot een paardestaart samengebonden, in haar kin zat een leuk kuiltje, naast haar linkerneusvleugel brak een klein litteken de gaafheid van het madonnagezichtje.
Robin Hannelore, Requiem voor de geitenmelker, 1980

Hij kauwde overdreven keurig, zijn kin ging bij elke beweging ver naar beneden en dan weer omhoog en zijn wangen holden en bolden op het ritme van zijn malende kiezen.
Désanne van Brederode, Mensen met een hobby, 2001

ln een opwelling drukte ze een zoen op zijn kin en vluchtte vervolgens naar binnen.
Robin Hannelore, Requiem voor de geitenmelker, 1980

< >