Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

karper

betekenis & definitie

grote zoetwatervis.

grote, veelvoorkomende zoetwatervis met een lange rugvin en vier baarddraden die zeer geliefd is bij sportvissers; Europese karper; ook: andere soorten behorende tot de vissenfamilie van karpers, zoals de spiegelkarper, de kroeskarper of de koi.
Wordt soms globaal onderverdeeld in de soorten Europese karper oftewel Cyprinus carpio en Cyprinus rubrofuscus, waar bijvoorbeeld de koi toe behoort, en het meervoud kan naar de gehele vissenfamilie van allerlei soorten karpers verwijzen.

Voorbeelden:
De zwaluwen schoten hoog door de lucht, in het onderhout krioelde het van het gedierte, terwijl in de slotgracht nog nooit zo'n rijke populatie aan karpers had gezwommen als juist in dat jaar.
Louis Ferron, Het overspelige gras, 2002

Het idee daarachter is dat de karper de boilie opzuigt, wegzwemt, weerstand voelt, de boilie (en de haak) weer uitspuugt en door de uitspugende haak wordt gehaakt.
http://www.visserslatijn.nl/index.htm

Otters die zich hier vroeger ophielden, werden sinds 1955 niet meer gesignaleerd. Er is nog wel karper aanwezig.
http://www.pienternet.be/lessen/pime/water/inleid.html

Spiegelkarper: De schubben van deze karper bevinden zich meestal in een rij langs de rug en bij de ondervinnen en op de steel van de staart.
http://home.hetnet.nl/~wimspruijt/soorten%20karpers.htm

Christer Brönmark observeerde dat de kroeskarper in twee fenotypen kan voorkomen: slanke karpers en karpers met een hoge rug.
http://www.nioo.knaw.nl/CL/vo/OratieDonk.pdf, 2002

Mevrouw Misutani kookt het diner en meneer Misutani verzorgt zijn karpers in het vijvertje.
Jennifer Vrielinck, Wankel evenwicht, 2000

< >