met sprongetjes voortgaan.
zich met kleine sprongen voortbewegen; met sprongetjes voortgaan; huppen.
Voorbeelden:
Vogeltjes zingen prevelend. De hazelaar bloeit in een waterig zonnetje. Een hongerig konijn hipt naar zijn hol.
NRC, 1995
Twee pikzwart glanzende roeken hippen van de ene bevroren aardkluit op de andere, blijven dan roerloos zitten.
J. Bernlef, Buiten is het maandag, 2003
Op deze prachtige zomerdag zat het kind gewoon lekker niets te doen aan de rand van het bos. Het genoot van de vlinders die rond haar hoofd fladderden en de vogels die vrolijk fluitend van tak tot tak hipten.
Willem Zebregs, Ritueel des doods, 2001