opa.
vader van iemands vader of moeder; opa.
Voorbeelden:
De vrouwen hadden zich met de vaat in de keuken teruggetrokken, de ooms, grootvaders en vaders bleven met de kinderen aan tafel zitten.
Elisabeth Reichart, Het zondagsgebraad, 2001
Eerst komt een beeld waarop grootvader met al zijn zonen te zien is, daarna komen ze een voor een afzonderlijk in beeld.
Giovanni Peirs, Het onvermogen, 2001
Ze vermaakte een jasje van grootvader, waarvan ik me alleen maar herinner, hoe eindeloos het passen en meten duurde en hoe ze gromde en stampvoette dat ze hals en schouders alsmaar niet voor elkaar kon krijgen.
R.J. Peskens, De leraar, 1975