gemeen persoon.
iemand die gemeen is; gemeen persoon.
Ook gebruikt als scheldwoord.
Voorbeelden:
Ze storten zich allemaal tegelijk op de desbetreffende deur, en vormen zo een massablokkade in de al snel te krappe gang. En als je je dan door de muur bruggers heen probeert te wringen, (want 'mag ik er even langs' verstaan ze niet) schelden ze je uit voor gemenerik of iets in die richting.
http://www.haarlemsdagblad.nl/Index/0,4376,,00.html?sHoofdUrl=http%3A%2F%2Fwww.haarlemsdagblad.nl%2FPagina%2F0%2C7100%2C10-1-5722-7142-1615366-1488--%2C00.html, 2003
Zijn romanpersonages zijn geen van allen gemeneriken; eigenlijk zijn het allen lieden die reusachtig hun best doen.
NRC, 1995
Als jij mij in elkaar schopt, zal ik je niet in de ogen kijken en dan zeggen: 'Wat ben je toch een gemenerik!'
De Standaard, 1997