Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

gastgezin

betekenis & definitie

gezin waarin logés te gast zijn.

gezin dat tijdelijk een of meer logés in huis opneemt; gezin dat gasten opvangt; gezin waarin een of meer logés te gast zijn, bv. bij een uitwisseling, gedurende een cursus of voor een vakantie.

Voorbeelden:
De Vierdaagse zou ze zó over willen doen. Niet alleen omdat ze het geweldig trof met haar gastgezin maar ook omdat de Vierdaagse een informeel en gezellig karakter had waarop ze zich thuis voelde.
Meppeler Courant, 1995

Van Leeuw [...] zoekt voor het paasweekeinde van 27-3 tot 1-4 gastgezinnen voor herberging van volksdansgroepen uit Finland, Letland, Portugal en Spanje.
De Standaard, 1997

Zo'n 36 gastgezinnen waren aanwezig om te wachten op hun logés uit Policka, de Tsjechische partnergemeente van Dwingeloo.
Meppeler Courant, 1993

< >