Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

gajes

betekenis & definitie

tuig.

laag en slecht volk; tuig.

Voorbeelden:
Somber belde ik Emilie op en berichtte haar: 'Het gepeupel is los.' 'Wat?' zei ze. 'Nou, het gajes dan, het janhagel, mariehagel.' En ik las haar de boven geciteerde tekst voor. Maar Emilie vond dat ik toch vooral niet moest denken dat alle vrouwen zo zijn, wat ook in het geheel niet bij mij opgekomen was.
Renate Rubinstein, Twee eendjes en wat brood, 1981

Aan boord van de schepen uit Holland werden gevangenisboeven - ruimen vol met gajes, zodat de gevangenissen leegkwamen - meegenomen, rapalje uit de grote steden, zwervers, ontvluchte misdadigers uit de noordelijke en zuidelijke provincies, hoeren, die op vreemde kusten in de overzeese gebieden van boord werden gezet.
Jan Cremer, De Hunnen. Dl. 3: Vrede, 1983