Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

duts

betekenis & definitie

pechvogel; stakker.

iemand die vaak pech heeft; iemand die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats is; iemand die altijd in het verdomhoekje zit; pechvogel; stakker; sukkelaar.

Voorbeelden:
Uit de hoop verwilderde mensen haalden de Duitsers drie mannen, de twee gebroeders Van Menen, drieënveertig en zesendertig, landbouwers in de fleur van hun leven, en hun gebuur, de tweeënzestigjarige Emiel De Ketelaere. Ze werden tegen de muur gezet, en dan gingen de Duitsers overmoedig soldaatje spelen, schoten de drie dutsen neer, waarna drie dorpsgenoten een put moesten delven.
Karel Jonckheere, Verbannen in het vaderland, 1978

'Weet ge nog, Constance, dat ge een ransel nodig had op school en dat ik een koevel gekregen had van de Liekens. Ik bracht het naar Edgar, de schoenmaker zaliger. En die duts verstond het verkeerd, hij draaide het vel aan de verkeerde kant, met het haar naar buiten.'
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983

Okon was toch tevreden toen hij in 1993 dat contract met optieclausule tekende? Maar nee, als een speler tegenwoordig zijn willetje niet krijgt, ben je een duts. Moeten wij, die ons dag en nacht inspannen om de spelers van Club Brugge zoveel mogelijk te plezieren, ons belachelijk laten maken door een paar snotapen?
De Standaard, 1996

< >