Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

buxus

betekenis & definitie

buksboom.

groenblijvende heester uit het geslacht Buxus, met name van de soort Buxus sempervirens, die vaak als afscheiding van perken wordt gebruikt; buksboom; palmboompje.
In het enkelvoud als verzamelnaam vaak zonder lidwoord.

Voorbeelden:
Groenblijvende struiken zoals Rhododendron, Azalea, Buxus en Pieris vereisen nauwelijks snoei. Wel is vormsnoei van belang, speciaal bij Buxus, wanneer deze als haag of bolvorm wordt toegepast.
http://www.tuincentrumsoontiens.nl/tuintips_seizoen.html

Buxus is heden ten dage niet meer weg te denken in onze tuinen, ook de tuinarchitecten maken er veel gebruik van. Deze plant is m.a.w. de hit van onze tuin. Dit heeft hij vooral te danken aan zijn veelzijdigheid o. a. als haagplant, kuip- en terrasplant en natuurlijk ook solitair om in vormen te snoeien (dierenfiguren, kegels, bollen, spiralen enz.), men gebruikt hiervoor best een buxusschaar.
http://start.be/tuinhoekje/, 2001

Wanneer de Buxus niet op de juiste plaats staat kunnen er zich problemen voordoen. Dit kan men voorkomen door de Buxus op een kalkrijke, voedzame bodem te planten, liefst in de halfschaduw. Ook een goede waterhuishouding is noodzakelijk!
http://start.be/tuinhoekje/, 2001

Op het beschutte terras staan kleine buxussen in grote potten.
Renate Dorrestein, Zonder genade, 2001

Eensgezind hadden zij en Erik zich vergaapt aan de kasten van huizen, de parkachtige tuinen met hun in dierenfiguren gesnoeide buxussen.
Kees van Beijnum, De vrouw die alles had, 2002