Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

appel

betekenis & definitie

Het begrip appel heeft 11 verschillende betekenissen:

1) ronde vrucht van de appelboom.
ronde vrucht van de appelboom, met een rode, groene of gele schil, stevig vruchtvlees en een klokhuis.
Zowel in toepassing op de rauwe vrucht als op de vrucht in bereide toestand.

2) ronde vrucht of rond deel.
min of meer ronde vrucht of rond deel van een andere plant of boom dan de appelboom, bijvoorbeeld een dennenappel, granaatappel, sinaasappel; ook: min of meer ronde uitwas aan een boom, bijvoorbeeld een galappel.

3) rijksappel.
gouden bol met daarop een kruis, als symbool van de vorstelijke macht of van de wereldheerschappij; rijksappel.
De bol stelt de wereld voor. Koningen of keizers werden vroeger vaak afgebeeld met een rijksappel in de ene en een scepter in de andere hand.

4) oogappel.
het ronde, gekleurde deel van het oog, waarin zich de pupil bevindt; oogappel; iris; regenboogvlies; ook: pupil.
Alleen nog in de verbinding de appel van mijn oog en in de samenstelling oogappel.

5) ronde plek.
ronde, afstekende plek, bijvoorbeeld op de wangen van een persoon of de vacht van een schimmelpaard.

6) appelboom.
boom uit de rozenfamilie waaraan appels groeien; appelboom.

7) hout van de appelboom.
hout van de appelboom.

8) hoger beroep.
het zich wenden tot een hogere rechtsinstantie om herziening te vragen van een vonnis of beschikking; hoger beroep.

9) beroep tegen een beslissing.
beroep tegen een beslissing in het algemeen.

10) oproep tot verzameling.
oproep tot verzameling.
Oorspronkelijk in toepassing op het verzamelen van soldaten of gevangenen om vast te stellen wie aanwezig is dan wel ontbreekt. Vervolgens ook in toepassing op het verzamelen van andere groepen, bijvoorbeeld leerlingen in een school.

11) dringend verzoek.
dringende oproep of uitnodiging tot iets; dringend verzoek.