periode van ambtsuitoefening.
vastgestelde periode waarin iemand een bepaald ambt mag uitoefenen.
Voorbeelden:
In januari 1992 won hij de presidentsverkiezingen onder algemeen stemrecht. Zijn vijfjarige ambtstermijn loopt af op 22 januari 1997.
De Standaard, 1996
De Amerikaanse senaat heeft gisteren alsnog ingestemd met de herbenoeming van Alan Greenspan tot president van de Federal Reserve, het systeem van centrale banken van de VS. Met 91 voor en 7 tegen gingen de senatoren akkoord met een derde ambtstermijn voor Greenspan.
De Standaard, 1996
Duisenberg werd in 1998 benoemd tot eerste president van de Europese Centrale Bank. Toen al was duidelijk dat hij de ambtstermijn van acht jaar niet zou volmaken.
De Telegraaf, 2003
Contract with America bevat het op zichzelf verdedigbare voorstel om de ambtstermijn van leden van het Congres te beperken tot twaalf jaar.
NRC, 1995