Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

ambtsperiode

betekenis & definitie

periode van ambtsuitoefening.

periode waarin iemand een bepaald ambt uitoefent of volgens een vooraf vastgestelde duur mag uitoefenen; periode van ambtsuitoefening.

Voorbeelden:
De oprichter van Aznars partij [...] zegt deze dagen dat hij het komende kabinet een ambtsperiode van twee tot drie jaar voorspelt.
De Standaard, 1996

"Ik herinner het mij niet goed." "Het is allemaal zo lang geleden." "Dat was vóór mijn ambtsperiode." Deze antwoorden gaf de Brusselse procureur, Benoît Dejemeppe, vrijdag voortdurend op vragen van de onderzoekscommissie naar de Bende van Nijvel.
De Standaard, 1997

De Albanese opstandelingen willen dat president Sali Berisha uiterlijk donderdag opstapt [...]. En zijn aanhangers van de Democratische Partij willen dat hij zijn ambtsperiode, die loopt tot het jaar 2002, volmaakt.
De Standaard, 1997

Secretaris-generaal Boutros Boutros-Ghali hoopt dat de Verenigde Staten hem tóch nog zullen steunen voor een tweede termijn aan het hoofd van de Verenigde Naties (VN). De 73-jarige Egyptenaar zou wat graag aan die tweede ambtsperiode beginnen.
De Standaard, 1996

Een ambtsperiode van een Senator is zes jaar.
De Standaard, 1996