(koning van Frankrijk 1610-1643), benaming voor een voornamelijk op de decoratieve kunst betrekking hebbende stijl, geldend voor Frankrijk en aangrenzende landen. Het Louis XIIIi wordt gemeenlijk beschouwd als een overgangsstijl.
Vooral in de jaren 1620 1630 maakt de renaissance-ornamentiek geleidelijk plaats voor elementen die tot de barokstijl behoren. De decoratie in reliëf vertoont o.a. het gebruik van cartouches, grotesken, mascarons: daarnaast ziet men geschilderde versieringen met als motieven: boeketten, bloemvazen, landschappen. Een typisch ornament uit deze periode wordt gevormd door twee gekruiste palmtakken. Op de schoorsteenmantels verschijnen schilderijen (dessus-de-cheminée) en tegen het einde van de Louis XlIl-periode komen er ook plafonds met stucdecoraties. In de meubelkunst gelden de volgende kenmerken: vele getordeerde onderdelen, rechthoekige ‘huizen’ met afgeronde uiteinden, een met koperen kopnagels bevestigde bekleding van fluweel, zijde of gobelin vaak met een dessin van zeer naturalistische bloemmotieven, inlegmotieven van ebbehout, ivoor of marmer: meubels zijn laag en hebben een breed onderstuk, poten worden vergaard in X- en H-vormige kruisregels; het kabinetmeubel komt steeds meer in zwang. De beddekoetsen zijn vanaf ca. 1570 bekleed en van draperieën voorzien.
Zelfs de armleggers worden bekleed (accotoirs); uit de beklede armstoel is de chaise à vertugadin voortgekomen. Rietbespannen (canné) zittingen komen in de mode.