(Fr., afgel. v. Franche-Comté) of Morbier-klok.
Fr. provinciale wandklok, later ook gebruikt als staande klok, die vanaf de vroege 18de eeuw tot de vroege 19de eeuw werd vervaardigd in de Franche-Comté. met als voornaamste centra de steden Morez, Morbier, Fonçine-le-bas en Fonçine-le-haut. Als grondleggers van deze klokkenindustrie worden de gebroeders Mayet, smeden in Morbier, beschouwd. Bij de comtoise zijn gaand en slagwerk naast elkaar gemonteerd, in een ijzeren uurwerkgestel met horizontale onder- en bovenplaat. Tot ca. 1840 is het meest gebruikelijke echappement de spillegang, met lange slinger en horizontaal, doorgaans omgekeerd aangebracht schakelrad. Tijdens de 18de eeuw werd soms reeds de ankergang toegepast; deze wordt eerst algemeen na 1850. Zeldzamer is de pennengang.
De aandrijving geschiedt door gewichten aan koorden. Het slagwerk bestaat uil een zaagslagwerk met bel, na ca. 1870 met gong. Meestal heeft de comtoise een dwangslag. twee minuten na de uurslag. Tot ca. 1830 hebben de meeste comtoises een aparte halfuurslag die door het gaand werk wordt uitgelicht. Datumaanwijzing komt vanaf ca. 1750 voor. Maanduurwerken dateren eveneens uit die tijd.
Bijna altijd zijn de comtoises vóór ca. 1830-1840 voorzien van een wekkerwerk. Het oudste type heeft een doorgaans kleine ijzeren kast met deurtjes, één stalen (uur)wijzer, een tinnen of messing cijferring en een ajour uitgezaagd ornament op de kast. De slinger is samengesteld uit stukjes ijzerdraad en heeft een peervormig slingergewicht (lengte 1 tot 2 meter) ; zij is zeer hoog opgehangen in een ijzeren slingerhuis op de kast. In de Louis xv-periode ontstaan klokken met bronzen wijzerplaat, met geëmailleerde cartouches voor de cijfers, nu ook twee sierlijk gezaagde stalen wijzers. De kast wordt bekroond met ajour uitgezaagde of van brons gegoten rocaille-ornamenten, waarop dikwijls een haan of zon troont. (Dit type wordt ook aangeduid als ‘cartoucheklok’.) Ca. 1750 verschijnen geheel geëmailleerde wijzerplaten die aanvankelijk hol van vorm zijn (schotelplaat), maar bol worden aan het eind van de 18de eeuw. Op de kast een min of meer gestileerd gietstuk met een haan geflankeerd door vliegende vogels en bladwerk, met een centrale cartouche.
Dit type comtoise wordt wel als haan- of haantjesklok aangeduid; het werd tot ca. 1830 vervaardigd. De motieven in de cartouche wisselen met de regeringsvorm; zo komen in de periode vóór de Revolutie drie Franse lelies voor (Bourbon); tijdens de Revolutie vindt men hier dikwijls twee ineengeslagen handen afgebeeld en tot 1800 ook een Frygische muts op een paal (Directoire); in de empire-periode een adelaar. Vanaf ca. 1830 wordt de comtoise voorzien van een uit latoenkoper geperste frontplaat. tot ca. 1840 in de vorm van een door hoornen des overvloeds geflankeerde zon, daarna met zeer uiteenlopende religieuze, romantische voorstellingen, waarvan ca. 90 verschillende uitvoeringen bestaan. de slinger hangt nu aan de voorkant. heeft een messing slingerschijf en een uit platte, aan elkaar geklonken staafjes bestaande slingerstaaf die terwille van het transport opvouwbaar is. Ongeveer vanaf I840 verdwijnt de spillegang en wordt vervangen door de ankergang. Uit die tijd stamt ook de harpslinger die veel gelijkenis vertoont met de roosterslinger van Harrison. maar die doorgaans niet als compensatieslinger fungeert. De slingerschijf wordt nu zeer groot, aanvankelijk eenvoudig van versiering: later verschijnen de overdadig versierde, dikwijls geheel met latoenkoper beklede bloemslingers, die dikwijls bont werden beschilderd en waarvan ca. 50 verschillende uitvoeringen bestaan.
Behalve vierkante wijzerplaten komen nu ook ronde en ovale voor. die dezelfde motieven vertonen als de slinger. Houten wandklokken met veeraandrijving worden vanaf ca. 1870 gemaakt; de kast is ovaal van vorm en dikwijls ingelegd met parelmoer en lichtere houtsoorten. In deze periode komen ook albasten wijzerplaten met geëmailleerde cartouches veelvuldig voor. Een bijzonder eenvoudige uitvoering is de zgn. stationsklok, die alleen is versierd met een geperste messing ring rondom de wijzerplaat en met een eenvoudige harpslinger is uitgerust. Oorspronkelijk werd de comtoise direct of op een console aan de muur gehangen, vanaf het laatste kwart van de 18de eeuw is zij ook dikwijls in een kast geplaatst. De kast is meestal van vurehout vervaardigd; zij is aanvankelijk recht van vorm maar later, gelijktijdig met de komst van de grotere slingers krijgt zij een gewelfde vorm. de kasten zijn dikwijls primitief met bloemen c.d. beschilderd.
De trommels van de koorden werden tot ca. 1830 van hout gemaakt, daarna van messing. De vervaardiging werd omstr. 1920 gestaakt.