(Fr.), oorspr. kunstvoorwerp uit China, later echter speciaal een 18de-eeuws ornamenten-genre, geïnspireerd op in hoofdzaak Chinese ornamentiek. De sterke expansie van de wereldhandel in de 17de eeuw had de culturen van het Verre Oosten binnen de gezichtskring van de zeevarende naties gebracht.
Met name in Nederland, dat van alle landen de meest onmiddellijke handelsrelatie met China had veroverd, behoorden het porselein, het lakwerk en de zijden stoffen weldra tot de meest begeerde artikelen, waarbij een deel van de attractie zeker berustte op het feit dat het ging om produkten waarvan de procédés nog grotendeels een mysterie waren. Dit was voor Europese vaklieden een prikkel om te trachten soortgelijke produkten op de markt te brengen, een streven dat bijvoorbeeld de Delftse aardewerkindustrie tol bloei heeft gebracht, en later ook elders de lakwerkindustrie een grote vlucht deed nemen. Doch ook sommige Chinese stijlelementen begonnen een eigen leven te leiden in de Europese barok, o.a. ontstond in de meubelkunst de cabriole- of kniepoot en de claw and ball foot, beide van Chinese afkomst, beide via Nederland naar Engeland overgekomen in de tijd van koning-stadhouder Willem III, beide vooral in Engeland zeer populair. De smaak voor chinoiserie heeft geheerst van ca. 1675 tot na 1800 en uitte zich in een voorliefde voor allerlei vormen en voorwerpen, waarvan men meende dat ze Chinees waren, maar die men thans wellicht ook Japans, oosters of in het algemeen exotisch zou noemen. Op bijv. wandpanelen of faience en porselein werden als decoratie of illustratie op luchtige manier Chinees aandoende bouwseltjes en figuurtjes in landschappen, dikwijls vermengd met Europees rococo-motieven, afgebeeld. Ook potjes en busjes voor koloniale waren zoals koffie, thee en specerijen werden vaak met chinoiserieën versierd.
In onregelmatig aangelegde (zgn. Engelse) tuinen plaatste men tempeltjes en pagoden (na ca. 1750). Elementen uit het chinoiserieënrepertoire vindt men voorts terug in de meubelkunst, o.a. bij Chippendale. Chiodo, lt. familie van majolica-bakkers uit Savona uit de laatste helft van de I7de en het begin van de 18de eeuw. Zij schilderden schetsmatige vormen van dieren en planten in een helder palet, met veelvuldig gebruik van lichtblauw, geïnspireerd op laat Ming-porselein. Merk: trompet met driehoekige wimpel.