De bovenste laag van het zeewater is aan veel geringer temperatuursveranderingen onderhevig dan een landoppervlakte. Doordat de luchttemp. voor een zeer groot gedeelte bepaald wordt door die van het aardoppervlak, ontstaan de verschillen tussen het z. en het vastelands- of continentaalklimaat.
Het z. heerst niet alleen op zee, maar ook op de oceanische eilanden en de kustgebieden met overheersende zeewinden. Het kenmerkt zich door een geringe dagelijkse schommeling van de temp. en ook de verschillen tussen zomer en winter zijn klein, in vergelijking met het landklimaat. De windkracht is i.h.a. op zee groter dan op het land en ook de luchtvochtigheid is er hoger. Dit laatste heeft ten gevolge, dat in meer dan de helft van het door de zee ingenomen gebied de bestendig vochtige f-klimaten van KÖPPEN voorkomen, met voldoende regen of sneeuw in alle maanden. De regenval is gering in de subtropische hogedrukgebieden en over ruim 4 % der zeeoppervlakte heeft het z. het karakter van het droge woestijnklimaat BW en hel halfdroge steppenklimaat BS. Het gematigd maritieme C-klimaat draagt het kenmerk van het z. in zijn betrekkelijk geringe jaarlijkse gang van de temp.
Er zijn geen algemeen aangenomen grenzen vastgesteld voor de onderscheiding van zee- en landklimaat; men kan tot het z. de luchtstreken rekenen, waar de jaarlijkse temperatuurschommeling kleiner is dan 15°C, tot het landklimaat, waar zij meer dan 20° bedraagt. Daartussen ligt het overgangsklimaat.