Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Wind

betekenis & definitie

1. (meteor.) Wanneer lucht zich beweegt, spreekt men van w. Deze beweging ontstaat als gevolg van verschillen in luchtdruk.

Zijn deze verschillen zeer groot, dan zal er een storm kunnen waaien; is het verschil in luchtdruk tussen 2 plaatsen uiterst gering, dan kan windstilte voorkomen. Om een inzicht in de algemene beweging van de lucht te verkrijgen, worden op een weerkaart isobaren getekend; het grootste verval van de luchtdruk (dit is de luchtdrukgradiënt) bevindt zich in de richting loodrecht op de isobaren. Op de weerkaart is onmiddellijk te zien dat de luchtdeeltjes zich niet in de richting van de gradiënt bewegen, zoals men wellicht het eerste ogenblik zou verwachten, maar in een richting ongeveer loodrecht hierop, dus bijna evenwijdig aan de isobaren. Dit komt doordat er nog een andere kracht op een luchtdeeltje werkt dan de gradientkracht; deze kracht is een gevolg van de draaiing van de aarde om haar as. De lucht beweegt zich op het N. halfrond daardoor zodanig, dat een waarnemer, die met zijn gezicht in de cv. staat, aan zijn rechterkant een lagere luchtdruk heeft dan links. Deze wet is door de Nederlander BUYS BALLOT geformuleerd.

Het blijkt, dat deze wet in de niet aan het aardoppervlak gelegen lagen van de dampkring bijna steeds opgaat, dicht bij het aardoppervlak zelf evenwel niet. In de onderste lagen is er namelijk nog de wrijving, een kracht, waarmede ook rekening dient te worden gehouden. De richting van deze kracht is tegengesteld aan die van de wind; de grootte is bij benadering evenredig aan de snelheid van de wind. Deze kracht is er de oorzaak van, dat in de onderste lagen de windrichting steeds een hoek maakt met de isobaren; deze hoek is boven zee (waar de wrijving kleiner is dan boven land) kleiner dan boven land.Men spreekt van krimpende w. en van ruimende w. In het eerste geval verandert de richting van de wind met de beweging van de wijzers van een uurwerk mee, in het tweede geval gaat de verandering juist tegen deze beweging in. De w. ruimt dus van Z. naar W. en krimpt van W. naar Z. Dit geldt zowel voor het N. als het Z. halfrond. Men spreekt van landwind indien de w. van de landzijde komt en van zeewind, wanneer de w. uit zee waait. Er is een aantal kuststreken, waar overdag een zeewind waait en s nachts een landwind. Dit hangt hiermede samen, dat de zon de onderste luchtlagen overdag boven land sterker verwarmt dan boven zee, terwijl s nachts de lucht boven zee minder afkoelt dan boven land.

De richting van de w. wordt aangegeven door de hemelstreek waaruit de wind waait. In vele gevallen is het voldoende nauwkeurig om de richting van de wind vast te leggen met de 8 hoofdrichtingen; soms gebruikt men ook de tussenstreken (NNO, ONO, OZO, enz.). Dan is dus een keuze uit 16 richtingen mogelijk. In enkele gevallen wenst men een nog nauwkeuriger aanduiding; dan verdeelt men het kompas in 32 streken (N, NtO, NNO, NOtN, NO, XOtO, ONO, OtN, O, enz.), of drukt men de richting van de w. uit in graden (90° is O, 180= Z, 270° W en 360° N). De richting wordt gemeten m.b.v. een windvaan, dit is een windwijzer die uit een horizontale stang bestaat waarop een V-vormig vrij groot roer is bevestigd. Deze stang is onwrikbaar met een verticale as verbonden, welke op kogellagers rust.

De windvaan kan om deze as draaien. Ook wordt wel eens een windzak gebruikt om de richting van de w. te bepalen. Dit is een aan beide kanten open kegelvormige zak, waarvan de as bij flinke w. ongeveer horizontaal gaat staan. Deze zak draait om een verticale as en doet zodoende als windwijzer dienst. De windzak is vooral op vliegvelden in gebruik; deze heeft het voordeel, dat hij op grotere afstand is te zien dan de windvaan en daarbij een indruk geeft van de windsnelheid.

De snelheid van de w. is de afstand die een luchtdeeltje per eenheid van tijd aflegt. De snelheid wordt meestal in m/sec, soms ook in km/h uitgedrukt, terwijl tegenwoordig in de synoptische meteorologie (z. Weerkunde) de knoop wordt gebruikt (1 knoop = 1 zeemijl per uur = 1853 m/h = 1853/3600 m/sec = ca ½ m sec).

m/sec = ca 7, m/sec). Men stelt nu veelal 2 knopen gelijk met 1 m/sec; de knoop houdt dan dus de betekenis, die deze grootheid bij de scheepvaart heeft.

Voor ieder voorwerp bestaat een betrekking tussen de windsnelheid en de op het lichaam uitgeoefende windkracht, dit is de kracht, die de w. op ieder vlak uitoefent, dat niet evenwijdig aan de richting van de wind staat. Admiraal BEAUFORT heeft in het begin van de 19e eeuw de grondslag gelegd voor het schatten van de windsnelheid door deze te koppelen aan de krachten, die de zeilen van een oorlogsschip ondervonden. Later heeft men voor de BEAUFORT-schaal de overeenkomstige windsnelheden vastgelegd. Deze windkracht, uitgedrukt in schaaldelen BEAUFORT, wordt ook wel windsterkte genoemd. Vroeger sprak men vrijwel uitsluitend over windsterkte; tegenwoordig beschouwt men dit als een verouderd woord voor windsnelheid. Dit hangt hiermede samen dat vroeger het bepalen van de windkracht vrijwel steeds op schattingen berustte, tegenwoordig echter veel meer op metingen. Daardoor is de BEAUFORT-schaal de laatste jaren enigszins in onbruik geraakt en de windsnelheid, uitgedrukt in m/sec of in knopen, in zwang gekomen. de BEAUFORT-schaal heeft bovendien het nadeel, dat het verschil in windsnelheid tussen 2 schaaldelen niet over de gehele schaal hetzelfde is, hetgeen bezwaren oplevert bij het bepalen van een gemiddelde snelheid.

De kracht, die de w. op een eenheid van oppervlak uitoefent welke loodrecht op de windrichting is geplaatst, wordt winddruk genoemd. Deze is evenredig met de dichtheid van de lucht en eveneens evenredig met het kwadraat van de windsnelheid. De winddruk is sterk afhankelijk van de aard van het lichaam, waarop deze druk werkt; voor een ronde plaat met oppervlak van 0,1 m2 geldt, dat de winddruk gelijk is aan 0,075 v2 (v is de windsnelheid, uitgedrukt in m/sec). De winddruk is dan uitgedrukt in kg/m2.

Wil men de verdeling der w. over de verschillende richtingen en tevens de gemiddelde snelheid aanschouwelijk voorstellen, dan gebruikt men de windroos. De breedte der uitsteeksels, die de richtingen aangeven, levert de procentsgewijze verdeling der w. over de streken, terwijl de lengte der uitsteeksels een maat is voor de gemiddelde snelheid.

De w. waait vrijwel nooit met constante snelheid, voortdurend komen fluctuaties voor. Voor een groot aantal doeleinden kan het van belang zijn de gemiddelde windsnelheid te weten, b.v. het gemiddelde over 10 min. of over 1 uur. Ook komt het veel voor dat naar de grootste snelheid wordt gevraagd die tijdens stoten is bereikt. Men spreekt ook wel van vlagen als de windsnelheid korte tijd sterk boven het gemiddelde uitkomt. Windstoten komen vooral dan voor, wanneer de lucht een onstabiele gelaagdheid heeft, dus als de temp. sterk afneemt met toenemende hoogte. Men zegt dan ook wel, dat de wind een buiig karakter heeft.

Zware windstoten komen soms voor tijdens buiig weer, soms zelfs tijdens een onweersbui op een warme zomerdag. Ook bij windhozen komen hevige rukwinden voor, getuige de zware schade die zij kunnen aanrichten. Hozen zijn wervelwinden van kleine omvang, kenbaar aan een wolkenslurf, waarin voorwerpen omhoog kunnen worden gezogen indien zij zich op de baan van de hoos bevinden. Dgl. hozen - ook wel cyclonen, typhonen of tornados genoemd, komen in Ned. een aantal malen per jaar voor (de cycloon van Borculo op 10 Aug. 1925 is wel de bekendste). In het centrum van een hoos kan de luchtdruk zo veel lager zijn dan in de onmiddellijke omgeving, dat bijzonder grote windsnelheden ontstaan. Op Vlieland is op 5 Nov. 1948 een windsnelheid van meer dan 192 km/h geregistreerd, dit is de grootste windsnelheid, die ooit in Ned. is gemeten. Gezien de grote schade die hozen soms aanrichten, mag men veilig aannemen dat snelheden van 200 km/h wel zijn overschreden.

H. TEN KATE
2. (Schade door wind en storm)
a. Aan bodem en opstanden. Als in het voorjaar in een droge periode de grond nog niet door gewassen is bedekt, kan vooral op droge zandgronden, maar ook op dalgronden en sommige kleigronden soms verstuiving van bodemdeeltjes optreden. Dit is een vorm van erosie, z.g. winderosie (z. Zandverstuiving). Bij storm kan grote schade ontstaan aan kassen en bakken door het breken van ruiten.
b. Bij de akkerb. kunnen niet alleen de bladeren scheuren en knakken (windbeschadiging), zodat zeer gevoelige planten als tabak op beschutte plaatsen moeten worden geteeld, maar ook kan het zaaizaad wegwaaien en kan het graan gaan legeren. Dit laatste vooral als de w. gepaard gaat met regen. Rijp zaad kan uitwaaien.
c.In de fruitt. worden niet alleen de bladeren beschadigd (zwarte randen), maar waaien bloemen en vruchten af. Een storm in Aug. kan zo de gehele oogst vernietigen, nog afgezien van het breken van takken of het omwaaien van bomen. Winterstormen, als de bomen kaal zijn, worden beter doorstaan dan zomerstormen.
d. In de bosb. slaan bladeren, knoppen en loten af ten gevolge van het legen elkaar zwiepen van de kronen. De normale hoogtegroei wordt verstoord, waardoor vooral aan zeekusten typische kroonmisvormingen ontstaan. Als bij droge winden de verdamping te sterk wordt, gaat veel jong plantsoen verdorren. Aan open randen van beukenbossen treedt vaak loofverwaaiing op, waardoor de bodemstructuur minder gevoelig wordt.

Bij storm treedt ernstige schade op door windworp, d.w.z. dat de bomen door gedeeltelijke ontworteling scheef gaan staan of geheel tegen de grond worden geworpen. Dit treedt vooral op bij vlakwortelende houtsoorten, als b.v. lijnspar, en bij zachte, doorweekte bodem. Van windbreuk spreekt men als de bomen worden gebroken. Dit gebeurt vooral bij diepwortelende houtsoorten met bros hout (o.a. Pinus) en bij harde, vaste bodem.

Bij de djati treedt vaak windbuigingsschade op, vooral in 30-40-jarige culturen. Daarbij wordt door grotere drukvastheid dan trekvastheid van het hout, alleen het hout aan de windzijde van de stam gebroken. Bij wervelstormen kunnen boomkruinen geheel van de stam worden afgedraaid.

3.(Maatregelen tegen wind- en stormschade) Tegen winderosie beschermt men open cultuurland door een tijdelijke grondbedekking of het plaatsen van strobundels in de grond. Voor windbescherming van gewassen gebruikt men windhagen. Men spreekt ook wel van windschermen, windmantels, windgordels, windstroken en van windvang (z. ook Houtwal). Ze dienen om de kracht van clc wind te breken. Bij boomgaarden vinden daarvoor de Italiaanse populier, de els en de meidoorn veel toepassing; bij de boomkwekerijen Taxus en Thuja, die men regelmatig scheert.

Bij lage (tuinbouw)gewassen wordt vaak van dood materiaal gebruik gemaakt, b.v. rietmatten of in de bloembollenteelt van eternietplaten. I.h.a. zijn leende windhagen goedkoper, maar behalve dat ze water en voedingsstoffen aan de bodem onttrekken (vooral een Ligustrumhaag heeft een slechte naam), is de schadelijke schaduwwerking ook vaak groter. Verder moet men bedenken, dat bescherming tegen w. de kans op nachtvorst vergroot.

fn de bosb. streeft men er naar door een meerrijige beplanting van struiken en bomen over de gehele hoogte een matig dichte sluiting te verkrijgen. Al te dichte windgordels (steeds loodrecht op de heersende windrichting aangelegd) zijn te ontraden, daar dan de wind er overheen slaat om daarachter de vegetatie met verhoogde kracht te treffen.

< >