(Ned.) Wet van 26 Mrt 1920, S. 153, houdende bepalingen tot regeling van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht. Deze wet is verschillende malen gewijzigd en aangevuld, het laatst in 1947.
Het Veeartsenijkundig Staatstoezicht wordt uitgeoefend door de ambtenaren van de Veeartsenijkundige Dienst. Het Staatstoezicht omvat: a. de zorg voor de algemene gezondheidstoestand van de veestapel ;
b. de wering en bestrijding van besmettelijke veeziekten;
c. de wering en bestrijding van hondsdolheid bij honden en katten;
d. de keuring van voor uitvoer bestemd vee en vlees;
e. hetgeen verder bij K.B. aan dat toezicht zal worden opgedragen. In België is deze taak opgedragen aan het Laboratorium van Diagnose en Veeartsenijkundig Onderzoek en de inspecteurs-veeartsen van de Veeartsenijkundige Dienst van het Min. v. Landb. Bij de bestrijding van de veeziekten worden zij geholpen door de in bonden georganiseerde veehouders en door rijkstoelagen die in 1955 ca 260 mill. frs bedroegen.