noemt men een plantengezelschap, dat zich onder de heersende omstandigheden niet verder ontwikkelt, doch dat, wanneer bepaalde milieufactoren zich wijzigen, dadelijk of althans spoedig overgaat in de climax. Vb.:
1. de heide, die zich, wanneer er niet meer geweid, gebrand, gemaaid en geplagd wordt, tot eikenberkenbos ontwikkelt;
2. een loofbos op drassige bodem, dat na daling van de grondwaterstand tot een ander loofbosgezelschap kan rijpen.