Hieronder verstaat men de mechanische arbeid die verricht kan worden door de zich samentrekkende spieren. De verandering van do afstand tussen de uiteinden van de spier en de bij de contractie uitgeoefende kracht bepalen de hoeveelheid arbeid die verricht wordt.
De voor de spierarbeid nodige energie wordt in de contraherende spiercellen vrijgemaakt door de chemische splitsing van adenosine-trifosfaat tot adenylzuur. de hierbij ontstaande chemische energie wordt echter slechts voor een gedeelte in mechanische arbeid omgezet, de rest komt vrij als warmte. In tegenstelling met een warmtemachine is dus hier de warmte een bijproduct van de energielevering en niet de energiebron. De energie, welke voor het opnieuw vormen van het adenosinetrifosfaat nodig is wordt via verschillende tussenreacties uileindelijk ontleend aan de splitsing van glycogeen tot melkzuur. Een deel van het hierbij ontstaande melkzuur wordt later geoxydeerd tot CO2 en waler en deze reactie levert de energie om de rest van het melkzuur weer tot glycogeen op te bouwen. Hoewel bij de spierwerking dus glycogeen en zuurstof verbruikt worden, wordt de energie in eerste instantie door anaërobe omzettingen geleverd, zodat de spier tijdelijk zonder zuurstof kan werken en in een kort tijdsbestek veel meer arbeid kan verrichten dan met de in diezelfde tijd voor oxydatie beschikbare zuurstof overeen komt.De door oxydatiereacties tot stand komende ophoping van chemische energie ter wederaanvulling van de bij de spierwerking verbruikte energie kan zodoende over een langere periode worden uitgestrekt, hetwelk de s. in hoge mate onafhankelijk maakt van de momentaan voor oxydatie in de spiercellen beschikbare zuurstof.