Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Slakken

betekenis & definitie

1. (dierk.) De s. (klasse Gastro/ioda) behoren tot de stam (phylum) der Weekdieren (Mollusca) waarvan vele soorten in zee leven. De vertegenwoordigers van de onderorde der long-s. (.Pulmonata) leven in het zoete water of op land. waaronder enige voor de landb. belangrijke soorten zijn.

De orde der Basommatophora (ogen aan de basis der tentakels) telt de meeste zoetwatervormen, schelpdragende soorten, waarvan de leverbot-s. (Limnaea (Galba) truncatula MULLER) van belang is. Onder de orde der Stylommatophora (ogen aan de top van het bovenste tentakelpaar) horen bijna alle land-s. thuis. De. meeste hiervan bezitten een duidelijke schelp, bij de naakt-s. (o.a. de genera Arion, Umax en Agriolimax) Is geen uitwendige schelp aanwezig. Vooral deze naakt-s. kunnen veel schade doen. Het lichaam is gestrekt, achter de kop met 2 paar tentakels bevindt zich het schild, terwijl de buikzijde bijna geheel door de voet of kruipzool wordt ingenomen. Aan de rechterzijde vinden we aan de rand van het schild de ademopening, die in de longholte voert.

De rug achter het schild is meestal gegroefd, waardoor de verdeling van het slijm wordt bevorderd. Slijmklieren bevinden zich in de voetzool, aan de voetrand, in de huidgroeven en (bij Arion) op het staarteinde.S. zijn vrouwelijk, bij de paring kan de bevruchting wederzijds zijn, zelfbevruchting is uitzondering. De meeste s. leggen eieren, die meestal in hoopjes worden afgezet, van soms enige honderden bijeen. Afhankelijk van de soort, temp., vochtigheid, enz. komen de eieren na ca 3 weken uit, waarna de dieren na ca 6 maanden volgroeid kunnen zijn. Soms zouden de eieren de winter kunnen overblijven, doch in de meeste gevallen overwinteren de dieren zelf, waarbij bij vele huisjes-s. een winterrust kan voorkomen. Naakt-s. houden meestal geen winterrust, doch kruipen alleen bij vorst in de grond, bij gunstig weer zijn ze actief. S. worden, afhankelijk van de soort, één tot vele jaren oud. Zij zijn zeer gevoelig voor droogte. Vooral bij hoge luchtvochtigheid, dus vooral s nachts en na regenbuien, zijn ze actief, terwijl ze zich op warme, zonnige dagen in schuilhoeken terugtrekken. Schelpdragende soorten zijn door het bezit van het huisje, waarbinnen zij zich meestal geheel kunnen terugtrekken, minder gevoelig voor droogte dan naaktslakken.

Het voedsel bestaat uit delen van hogere planten, schimmels en algen, doch ook dierlijke producten, vlees, en zelfs uitwerpselen worden door vele soorten gaarne gegeten. Waterrijke en rottende plantendelen hebben de voorkeur boven gave en gezonde delen. S. zijn zeer schadelijk, vooral voor de tuinb., waar ze in een jonge aanplant grote verwoestingen kunnen aanrichten.

In Ned. zijn vooral de volgende soorten land-s. voor de land- en tuinb. van belang. Van de huisjesslakken zijn er enige algemene soorten met een tot 2 cm hoge schelp, die lastig kunnen zijn; meestal blijft de schade echter gering in vergelijking met de door naakt-s. veroorzaakte schade, waarbij genoemd mogen worden: van het gesl. Arion vooral de soorten A.circumscriptus JOHNST. en A. hortensis FÉR.. DE ademopening ligt bij soorten van dit genus vóór het midden van het schild.

Van het gesl. Limax (ademopening achter het midden van het schild) zijn de meeste vertegenwoordigers voorn. afval- en schimmeleters, zij eten geen groene plantendelen en zijn daardoor van minder belang, hoewel zij in kelders, op vruchten en knollen nog wel eens in grote aantallen kunnen optreden, b.v. L.maxirnus L., doch vooral L.flavus L.. de meest huiselijke van alle slakken. Van het gesl. Agriolimax (plaats van de ademopening als bij Limax) is vooral de soort A.reticulatus MÜLL. schadelijk in bouwland.

Het herkennen van de soorten is niet gemakkelijk; anatomisch onderzoek kan daartoe zelfs noodzakelijk zijn. Het vermelden van Ned. namen heeft dan ook weinig zin, doordat niet steeds met een naam dezelfde soort wordt aangeduid.

Bestrijding. Met de hand wegvangen; hierbij kan men zich bedienen van vangpotten (waarin de dieren zich gaarne verbergen), vangknollen (doorgesneden aardappels) of vangbladen (b.v. slabladen), waarop men ‘s avonds en ‘s morgens vroeg vele dieren kan aantreffen.

Chemische middelen: droog zout, poederkalk of gemalen kopersulfaat uitstrooien: ook metaldehyde ( bij afkorting meta) gemengd met zemelen strooien of in hoopjes uitleggen. F. E. LOOSJÉS

< >