(1818-1888) was de grondlegger van de boerenleenbanken. R. was burgemeester in verschillende plaatsen in Westfalen (Duitsl.), waar de landbouwer een pover bestaan had.
Aanvankelijk streefde hij naar lotsverbetering voor de plattelandsbevolking d.m.v. weldadigheidsverenigingen. Later raakte hij ervan overtuigd, dat het doel slechts te bereiken was, indien de betrokkenen zich zelf hielpen. Om dit te bereiken, diende voor alles de afhankelijkheid t.a.v. de credietvoorziening opgeheven te worden. Hij ging daarom tot de oprichting van credieteoöperaties over. T.a.v. deze credietcoöperaties werden de volgende beginselen toegepast: onbeperkte aansprakelijkheid der leden, geen aandelenkapitaal, geen bezoldiging der bestuurders, geen uitbetaling, maar reservering van alle winst. De door R. gestichte banken droegen een sterk ideëel karakter.
