Een vaste stof wordt p. (= vormbaar) genoemd, indien zij onder invloed van spanningen, welke boven een bepaalde waarde (de z.g. vloeigrens) gelegen zijn, gaat stromen als een stroperige vloeistof. Ten gevolge van deze eigenschap kan men een p. stof (b.v. stopverf, deeg, vochtige klei) iedere gewenste vorm geven.
Na het ophouden van de spanning blijft de stof in de nieuwe toestand, zodat zij de verkregen vorm behoudt. Bij spanningen beneden de vloeigrens gedraagt een p. stof zich als een normale vaste stof, d.w.z. er ontstaat bij het aanleggen van een spanning een vervorming, welke na het ophouden van de spanning weer verdwijnt. De meeste grondsoorten zijn plastisch bij vochtgehalten, welke tussen bepaalde grenzen (de z.g. grenzen van ATTERBERG) gelegen zijn. In dit gebied zijn de gronddeeltjes omgeven door waterlagen, welke enerzijds voldoende dik zijn om - bij spanningen boven de vloeigrens - stroming mogelijk te maken, anderzijds zo dun zijn, dat bij kleinere spanningen de aantrekkende krachten (tussen de gronddeeltjes onderling en tussen deze en het water) de stof zijn vorm doen behouden. Bij vochtgehalten beneden het plastische gebied is de grond bros, bij vochtgehalten daarboven vloeibaar. De plasticiteit van de grond is van praktisch belang voor de bodembewerking, terwijl van de plasticiteit van klei-watermengsels in de keramische industrie gebruik wordt gemaakt.