Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Pinus

betekenis & definitie

Pijnboom, gewoonlijk ten onrechte den genaamd. Naaldhoutgesl. van de onderfam. der Pinoideae der Pinaceae.

Het gesl. P. dat in vele soorten over de gehele gematigde zone voorkomt, is econ. voor de wereldhoutvoorziening één der belangrijkste gesl., zo niet het belangrijkste. Het zijn i.h.a. diepwortelaars, lichtbehoeftige houtsoorten uit continentale gebieden, N. streken of het gebergte, die geen eisen stellen aan de minerale rijkdom of vochtigheid van de grond. Het zijn vaak juist typische soorten van de arme gronden, die in hun natuurlijk verspreidingsgebied, zodra de grond wat beter en vochtiger wordt, spoedig worden teruggedrongen door Picea's of andere soorten.Al naargelang het aantal naalden in het kortlot, worden ze ingedeeld in 2-, 3- of 5-naaldigen. De mannelijke bloemen staan bijeen aan de voet van de langloten (op de plaats der kortloten), de vrouwelijke aan de top der langloten (op de plaats der zijknoppen). De kegel is pas het 2e jaar rijp, de zaden zijn droog, niet harsig en niet met de vleugel vergroeid (hieraan vestigd).

Het hout van de P.-soorten heeft een roodbruin gekleurde kern en staat bekend onder de naam grenenhout. Het is i.h.a. veel minder recht dan dat van Picea (vurenhout) en Abies (dennenhout), maar duurzamer en van beter kwaliteit. Het wordt gebruikt voor buitenwerk, telefoonpalen, mijnhout, papierfabricage (waarvoor echter Picea en Abies waardevoller zijn) enz. De volgende soorten komen hier te lande voor:

P.silvestrii L., gewone pijnboom, grove den, is de tot nu toe meest algemene bosboom van Ned., alhoewel hij als continentale houtsoort en gebergteboom hier van nature niet thuis hoort. Verder is hij de natuurlijke bosboom van een groot doei van N. Eur. en Siberië, tot aan de boomgrens toe. In de bergen de boom van de bovengordel van het Piceetum. Het is een 2-naaldige soort, die zeer lage eisen stelt aan de grond en een groot aanpassingsvermogen heeft; daarom is deze soort zo algemeen ook buiten zijn natuurlijk gebied verspreid. Hij is niet voldoende tegen de zeewind bestand.

Verder in alfabetische volgorde:

P.banksiana LAM., een 2-naaldige soort uit Canada en het merengebied, dus langs de Noordgrens, is in Am. vrijwel de tegenvoeter van P.silvestris in Eur. en Az. doch niet tot aan de boomgrens komend. Hij groeit in zijn jeugd snel, geeft deze groei echter zeer spoedig op en wordt ook in zijn vaderland geen grote boom. Hij stelt echter zeer lage eisen aan de grond en heeft enige bosbouwk. waarde als drijfhout.
P.cembra L., de arve, is een 5-naaldige soort uit het hooggebergte van Midden Eur., waar hij met de bergpijnboom voorkomt tot aan de boomgrens (Alpenpijnboom) en uit Siberië (var. siberica LOUD. ) , waar hij eveneens gaat tot aan de koudegrens. Hij groeit uiterst langzaam en heeft in verband hiermede voor ons land alleen betekenis als sierboom. P.jeffreyi A.MURR. is een 3-naaldige soort van de Siërra Nevada (Oregon en Californië).
P.mugo TurrA.de bergpijnboom, is een 2-naaldige gebergteboom uit Midden Eur. die hier met P. cembra voorkomt tot aan de boomgrens en die niet als boom doch meer als struik groeit. Alleen de var. rostrata HOOPES vormt nog m.o.m. opgaande bomen. De var. mughus ZENARI is de gewone struik en de var. pumilio ZENARI is geheel over de grond kruipend. de bergpijnboom stelt zowel physisch als chemisch lagere eisen aan de grond, is een uitstekende bodemverpleger en goed tegen de zeewind bestand. Hij heeft bij bebossing (ook vooral duinbebossing) voorn. waarde als bodemverplegende mengsoort.
P.murrayana BALF., is een 2-naaldige soort uit de Rockey Mountains (Am.) (lodge pole pine), die op het eerste gezicht enigszins doet denken aan P. banksiana, maar het is een veel betere groeier die veel hoger kan worden en goed tegen de zeewind bestand is.
P.nigra ARN. var. mistriaca Asch. et GRAEBN. en var. corsicana HORT., de Oostenrijkse en de Corsicaanse pijnboom, zijn twee 2-naaldige soorten, die hier te lande beide zeer grote waarde hebben voor de duinbebossing. Het natuurlijk verspreidingsgebied van de Oostenrijker ligt in Z.O.Eur., van de Corsicaan in Spanje, Corsica, Italië, Griekenland.

De Oostenrijker, die in zijn natuurlijk verspreidingsgebied een waardevolle soort is als pionierhoutsoort op de droge karstplateaus, is nog beter tegen zeewind bestand dan de Corsicaan. Beide soorten, die lage eisen aan de grond stellen, zijn ook geschikt voor groepsgewijze menging in het grove dennenbos. De Oostenrijker heeft meer last van konijnenschade dan de Corsicaan.

P.peace GRISEB. is een 5-naaldige soort uit de Balkan (gebergtegebied tussen Adriatische- en Aegeïschc zee), die veel lijkt op P.cembra, echter met onbehaarde groene jonge scheuten en die, i.v.m. zijn resistentie tegen de Weymouthroest, wel wordt aangeraden als plaatsvervanger van P.strobus. Hij is, evenals P. cembra, een langzame groeier.
P.pinaster AIT., de zeepijnboom, is een 2-naaldige soort uit het W. Middellandse Zeegebied met zeer lange naalden (15 -20 cm). Hij stelt zeer lage eisen aan de grond, groeit snel, doch is hier te lande niet voldoende winterhard. Hij is wel bestand tegen de zeewind.
P. ponderosa LAWS. is een 3-naaldige soort uit W. Am., die daar een zeer groot natuurlijk verspreidingsgebied heeft en in het bijzonder groeit in droge gebieden en in de gebergten.
P.rigida MILL. is hier te lande de meest voorkomende 3-naaldige P.-soort. Hij is hier vanuit zijn natuurlijk verspreidingsgebied (O. Am.) vanaf New Brunswick tot in Georgia, vooral langs het kustgebied eigenlijk door een naamsverandering geïmporteerd (z. Pitch-pine).
P. rigida heeft het vermogen, om na afgekapt te zijn, uit op de langloten voortkomende slapende ogen opnieuw uit te lopen. Hij ontwikkelt ook op oudere leeftijd uit deze slapende ogen vaak kleine scheutjes op de stam en kan i.v.m. deze eigenschap als heg worden gesnoeid.
P.strobus L., Weymouth, is een 5-naaldige soort, afkomstig uit het O. Am. merengebied en kan meer schaduw verdragen dan de meeste andere Pinus- soorten.

Voor Indon. is van belang: P.merkusii JUNGH. et DE VR., toesam (Sumatra), de enige op het Z. halfrond voorkomende P.-soort. Het is een hoge, zware boom, die in de bergregenbossen van M. en N. Sumatra op steile hellingen en geëxponeerde ruggen in opvallende groepen voorkomt, doch op ontboste of verbrande terreinen vaak een uitgestrekte, nagenoeg zuivere, secundaire begroeiing vormt. Het is een typische pionierhoutsoort, die voor haar jeugdontwikkeling veel licht nodig heeft en zich derhalve alleen, dank zij brand of ontbossing, in het gemengde oerbos kan handhaven. Uit het hout kan door aantappen een balsem worden gewonnen, die ca 24% terpentijn en 70% colophonium bevat. De P.-bossen van de Gajolanden worden voor harswinning geëxploiteerd, de oprichting van een papierfabriek is in voorbereiding.

De P.merkusii wordt in Indon. op grote schaal gebezigd voor de herbebossing van kale berghellingen wegens zijn goedkope en gemakkelijke cultuur en goede productievooruitzichten. De aanplant besloeg in 1940 rond 6000 ha en op Java 5000 ha. De balsemtap geschiedt door het maken van een ca 10 cm brede en 2 cm diepe gootvormige tapsnede in het hout, die om de 3 dagen door het afslaan van een dunne spaan naar boven wordt verlengd. De uitvloeiende balsem wordt d.m.v. een spout in een cup opgevangen. De balsemvloei neemt ten gevolge van de wondprikkeling geleidelijk toe om na ca 10 maanden een constant niveau te bereiken. De tapsneden groeien geleidelijk dicht en kunnen na 15 jaar opnieuw worden aangesneden, zodat de tap een continu karakter draagt. Bij een 50-jarige omloop bedraagt de gemiddelde dikhoutproductie 20 m3 en de balsemproductie 1,2 ton per jaar/ha.

Behalve de P.merkusii zijn op Java ook nog wel aangeplant P.insularis ENDL. uit de Philippijnen, een nog betere hout- doch een veel slechtere

balsemproducent (50% minder balsem met een terpentijngehalte van slechts 10%) en P.khasya ROYLF. uit India en Burma, die buitengewoon lange topschcuten en takkransen vormt, die veel van windbreuk te lijden hebben, wat tot zeer slechte stamvormen aanleiding geeft.

G. HOUTZAGERS J. H. BECKING.