I. (dierk.) Toestand, waarbij abnormaal veel vocht (lymphe) in de weefsels voorkomt. Bij het levende dier neemt men o. vooral waar in het onderhuidsbindweefsel.
Men onderscheidt 3 soorten o.: (1) ontstekings-o. dat de zwelling veroorzaakt, die altijd bij ontstekingen voorkomt; (2) stuwings-o. door stoornissen in de bloedsomloop, b.v. bij hartgebreken of afwijkingen in de bloedvaten;
(3) hydraemisch o. bij abnormaal magere dieren met bloedarmoede, zoals b.v. bij dieren met leverbotziekte of paratuberculose.
2. (plantk.) O. of waterzucht. Na omenten van vruchtbomen kunnen stam en takken blaasvormige opzwellingen vertonen, die uit een los waterrijk weefsel bestaan. Het verschijnsel doet zich vooral voor, wanneer er te weinig zuigers zijn blijven staan. De losse bast dient verwijderd te worden en de wonden moeten met een wondafdekmiddel worden ingesmeerd. Ook het verkleinen van het wortelstelsel brengt soms verbetering.