zijn platte bandvormige parasieten, die in de regel geen darm hebben (ze hebben geen darm nodig omdat ze leven te midden van verteerde voedingsstoffen en deze rechtstreeks door hun dunne huid opnemen) en vooraan een hechtorgaan vertonen, de z.g. kop of scolex. Het lichaam bestaat uit gelijk gevormde geledingen, de proglottiden, die elk een volledig stel mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen bevatten.
Aan het staarteinde zijn de leden soms geheel met eieren gevuld. Soms worden deze eieren gelegd, maar meestal komen de eieren buiten het lichaam van de gastheer, doordat de proglottiden als geheel van de worm loslaten en met de mest worden afgezet. Deze proglottiden worden weer opgegeten door een ander dier (tussengastheer), waar ze in de darm worden verteerd. Hier komen de eieren vrij. Nadat deze uitgekomen zijn, dringen de larven door de darmwand heen om zich als finnen of blaaswormen ergens in het lichaam verder te ontwikkelen. Als deze blaaswormen dan weer door de eigenlijke gastheer worden opgegeten (b.v. als rauw vlees met blaaswormen wordt genuttigd) krijgt deze weer l. in de darm.
Men onderscheidt een zevental lintwormfamilies, waarvan slechts enkele bij onze grote huisdieren voorkomen. Toch zijn de l. van veel betekenis, omdat de huisdieren vaak als tussengastheer fungeren. (z. Coenums cerebralis en Cysticercose).