Wanneer bij een MENDEL-splitsing 2 kenmerkenparen (b.v. M-m en N-n) neiging vertonen om bij elkaar te blijven in de combinatie, zoals die was in de beide ouders (MMNN en mmnn ofMMnn en mmNN) dan spreekt men van k.
T wee factorenparen, die in verschillende chromosoomparen liggen, vertonen i.h.a. onafhankelijke splitsing, terwijl (twee) factorenparen die in hetzelfde chromosoom liggen i.h.a. koppeling vertonen en wel des te sterker, naarmate ze dichter bijeen liggen. De sterkte van de k. wordt uitgedrukt door het overkruisingspercentage, dat is het aantal gameten van de beide nieuwe combinaties uitgedrukt als procent van het totale aantal gameten.Het overkruisingspercentage kan berekend worden m.b.v. de F2 aantallen, maar veel eenvoudiger met behulp van terugkruisingsaantallen. Bij iedere bepaalde combinatie van 2 factorenparen blijkt een bepaald overkruisingspercentage te horen, al naar de afstand der 2 paren, variërend van 0% (= absolute koppeling) tot 50 % (= onafhankelijke splitsing). Bij de combinatieveredeling zal met de mogelijkheid van m.o.m. sterke k. steeds rekening moeten worden gehouden.