Onderdeel van een zelfbinder, waarmee eert touw om de schoof wordt gelegd en daarna geknoopt. Een scharnierende z.g. touwnaald legt het touw om de schoof en over de eigenlijke knoper of kraaienbek en in de z.g. touwhouder, waarin het touw wordt geklemd.
Daarna draait de knoper één slag rond, waarbij het touw een dubbele lus om de knoper vormt. De twee, van de knoper naar de touwhouder lopende, touweinden worden tussen de inmiddels geopende bek van de knoper gegrepen en vastgehouden. Daarna snijdt de mesarm de beide touweinden af en strijkt de dubbele lus van de knoper af over de afgesneden touweinden, waardoor de knoop is gevormd.