Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Kaartering

betekenis & definitie

Het in kaart brengen gebeurt evenals de meting trapsgewijze. In de eerste plaats worden een aantal hoofdpunten gekaarteerd, dan volgen pas de details.

Bij de meting is reeds rekening gehouden met het doel, waartoe de kaart zal dienen. Ten einde de meetresultaten met voldoende duidelijkheid in kaart te kunnen brengen, zal op een bepaalde schaal moeten worden gewerkt. Bepalend voor de schaal is, dat de tekennauwkeurigheid ongeveer 1/ 10 mm is. Wil men dus 1 m op het terrein op de kaart kunnen aangeven, dan moet minstens gewerkt worden op de schaal 1 : 10.000, want 1./j0 mm X 10.000 = 1 m.

Zo kan men op een kaart 1 : 2500 met een nauwkeurigheid van 2500 X 1/10 mm = 25 cm meten. Men kan de kaarten al naar de beoogde doelstelling onderscheiden in:

1. geografische kaarten op 1 : 200.000 en kleiner;
2. topografische kaarten op 1 : 10.000 à 1 : 200.000;
3. technische kaarten op 1 : 5000 en groter. De topografische kaart neemt in de landb. een belangrijke plaats in.

Het geraamte wordt gevormd door een driehoeksnet van le en 2e orde. Door de driehoeksmeting werden een groot aantal torenspitsen in geografische coördinaten bekend. de meridianen en parallellen op het boloppervlak werden m.b.v. de projectie van BONNE overgebracht op een platte kaart.

Door het uitpassen van de geografische lengte en breedte van de torenspitsen werden deze in het kaartnet ingetekend. Op de aldus ontstane figuur werd een vierkantennet aangelegd, een rechthoekig coördinatennet, waarvoor in Ned. als positieve y-as werd gekozen de meridiaan van de Westertoren van Amsterdam. Aldus waren de plaatsen der driehoekspunten op eenvoudige wijze d.m.v. recht-

hoekige coördinaten aan te geven. de beschreven bewerking geschiedt in werkelijkheid rekenkundig. De opvulling van het driehoeksnet met details gebeurde door het inpassen van verkleiningen van de kadastrale kaarten. Deze werden op hun plaats gebracht, doordat de oorsprong van het assenstelsel van iedere kadastrale gemeente in de projectie van BONNE werd berekend en dus in het geraamte kon worden gekaarteerd. Nadat de kadastrale grenzen waren ingetekend, werd de kaart door een bezoek aan het terrein aangevuld met topografische gegevens, waarna ten slotte de kaart kon worden gedrukt. De schalen waren 1 : 50.000 en 1 : 2.5.000. Tegenwoordig wordt voor de vervaardiging van topografische kaarten uitgegaan van de punten van de Rijksdriehoeksmeting. De kaarten worden in stenografische projectie afgebeeld. De kaart-inhoud wordt ontleend aan luchtfoto’s. De schalen zijn dezelfde gebleven, doch de nauwkeurigheid der kaart is aanmerkelijk toegenomen.

Op de grens tussen topografische en technische kaarten ontmoeten we de kaart 1 : 10.000. Voor vele doeleinden, zoals de planologie, cultuurtechnische en waterbouwkundige projecten, inventarisatie van het grondgebruik, enz. is deze schaal voldoende nauwkeurig en tevens voldoende overzichtelijk. Deze kaart wordt thans door de Topografische Dienst vervaardigd en algemeen verkrijgbaar gesteld.

Reeds eerder werd het voortreffelijke kaartwerk op schaal 1 : 10.000 toegepast: de rivierkaart.

Een van de belangrijkste technische kaartwerken is de kadastrale kaart. De oorspronkelijke opmeting is tussen 1812 en 1831 verricht. Iedere gemeente werd afzonderlijk opgemeten aan een eigen driehoeksnet. Door de gebrekkige bijhouding in de eerste jaren en de vele, op verschillende wijze ingemeten terreinsveranderingen, heeft de kaart haar waarde als zuivere afbeelding voor een groot deel verloren. Zij wordt meer en meer een klapper op het veldwerk, dat de ligging der grenzen in meetgetallen aangeeft. Deze gegevens staan echter niet ter beschikking van particulieren, die er trouwens niet goed mee zouden kunnen werken.

De kadastrale kaart kan daarom thans slechts juist geïnterpreteerd worden door de landmeters van het kadaster.

Ten einde de bezwaren, die hieraan verbonden zijn, te ondervangen, is men voor belangrijke gedeelten van ons land tot hermeting overgegaan. Daarbij wordt uitgegaan van het Rijksdriehoeksnet dat, voor zover nodig, wordt verdicht m.b.v. voorwaarts en achterwaarts insnijden en veelhoeksmeting.

De detailmeting geschiedt meestal door het bepalen van het voetpunt en de lengte van een loodlijn tussen de veelhoekszijden en op te meten punt. De k. geschiedt als volgt. Nadat de coördinaten van de veelhoekspunten zijn berekend, worden deze met zeer grote nauwkeurigheid m.b.v. een coördinatograaf uitgezet. Voor het uitzetten van de loodlijnen t.o.v. de veelhoekszijden, gebruikt men meestal een stel driehoeken, passer en schaal. De kadastrale percelen worden van een nummer voorzien. Op de kaart wordt daarna een beschrijving aangebracht, voorn. aangevende gemeente, sectie en schaal.

De aldus ontstane kaarten zijn meestal op grotere schaal dan de andere. Zij zijn zuiverder en gemakkelijker bij te houden en geven dus ook op den duur een betrouwbare afbeelding van het terrein.

Indien met eenvoudige middelen een meting is verricht, kan de k. ook met eenvoudige middelen geschieden.

Steeds moet echter worden uitgegaan van de meting en k. van het geraamte, b.v. een driehoek of een vierhoek, die door het meten van een diagonaal en twee loodlijnen vast ligt. Gebruikt men voor de k. een dubbele decimeter, dan moet er rekening mee gehouden worden dat de nauwkeurigheid geringer is dan 1/10 mm. Men doet er dan goed aan op grotere schaal te kaarteren.

A. KRUIDHOF.