1. (algemeen en plantk.) Van i. (familieteelt, verwantschapsteelt) wordt gesproken, wanneer nakomelingen ontstaan door zelfbevruchting of door paring van verwante individuen. Bij paring van niet-verwante individuen bezitten de nakomelingen daaruit 2 verschillende ouders, 4 grootouders, 8 overgrootouders enz.
In geval van i. echter zijn er gemeenschappelijke voorouders en het aantal verschillende voorouders is dan dus minder dan de maximale serie van 2, 4, 8, 16 enz.: er is een tekort of verlies aan voorouders. Een tot op zekere hoogte bruikbare maatstaf voor de sterkte van de i. is daarom de inteeltcoëfficiënt: d.w.z. het verschil tussen het werkelijke aantal voorouders en het maximaal mogelijke aantal in iedere generatie, uitgedrukt als procent van die maximale aantallen 2, 4, 8, 16, enz.Na generaties lang voortgezette zelfbestuiving ( de sterkste vorm van i.) heeft een bepaald individu 1 ouder, 1 grootouder, enz. De serie inteeltcoefficienten is dan dus 50, 75, 87,5, enz. Na voortgezette broer-zuster paring heeft een individu 2 verschillende ouders, 2 grootouders, enz. en is de serie dus 0, 50, 75, 87,5, enz.
Voor inteelt geldt algemeen, dat het de homozygotie bevordert. Wanneer b.v. een monofactoriële heterozygoot Aa wordt zelfbestoven, dan bestaat de F2 uit 1 AA: 2Aa : 1 aa, d.w.z. 50% is homoen 50 % heterozygoot. Bij voortgezette zelfbestuiving blijven de nakomelingen van homozygote individuen alle homozygoot, maar die van de heterozygote zijn (elke factor apart beschouwd) voor de helft homo- en voor de helft heterozygoot. Dit betekent, dat het aandeel der heterozygoten van generatie tot generatie gehalveerd wordt en dus in F1, F2, F3, enz. achtereenvolgens 100%, 50%, 25%, enz. bedraagt.
Bij zelfbevruchtende planten is i. regel, bij kruisbevruchters uitzondering. Dwingt men, b.v. d.m.v. inhulling, een kruisbcvruchtende plant zich met haar eigen stuifmeel te bevruchten, dan vertonen de hieruit ontstane nakomelingen dikwijls een sterk verminderde groeikracht (inteeltverzwakking, inteeltdegeneratië). Deze achteruitgang zet zich gedurende een aantal generaties voort, meestal ca 6 à 10, maar gaat daarna niet verder; dan is het inteeltminimum bereikt. Sprekende van i. is men geneigd daaraan het begrip inteeltverzwakking te verbinden. Deze samenhang is stellig niet altijd aanwezig. In vele gevallen van sterke i. - zoals bij zelfbevruchters - valt van inteeltverzwakking niets te bespeuren. Treedt bij sterke i. geen inteeltdegeneratie of achteruitgang op dan is de soort, stam of lijn inteeltresistent. Deze term gebruikt men i.h.a. slechts bij kruisbestuivers (vgl. Heterosis).
2. (veet.) Wanneer men dieren met elkaar laat paren, die één of meer niet al te ver verwijderde voorouders gemeenschappelijk hebben, spreekt men van i. Dit kan zijn nauwe i. als b.v. een paring plaatsvindt van moeder en zoon, vader en dochter of volle broer en zuster of verwijderde i. als de verwantschap tussen de onderling gepaarde dieren minder groot is. Het voordeel van het toepassen van i. is, dat men dieren paart, die een groot aantal eigenschappen gemeen hebben. Dit heeft nl. tot gevolg, dat de kans op het fokken van voor veel eigenschappen fokzuivere dieren erdoor vergroot wordt. Men moet hierbij echter bedenken, dat dit niet alleen geldt voor de gewenste, maar in even sterke mate voor de ongewenste eigenschappen. Veelal zullen dan ook bij i. recessieve eigenschappen zichtbaar worden, waaronder ook verschillende erfelijke gebreken. Wil men dus i. gaan toepassen, dan is het gewenst dit alleen te doen als men beschikt over fokdieren, waarbij ongewenste eigenschappen zoveel mogelijk ontbreken. Doet men dit, dan zijn de resultaten vaak frappant, zoals uit de ervaring bij de fokkerij van alle landbouwhuisdieren wel is gebleken.