De metingen, die moeten worden verricht voor het bepalen van de vorm en grootte der aarde, werden oorspronkelijk g. genoemd. Wanneer de lengte van een enkele meridiaangraad op aarde door driehoeksmeting bekend is geworden, kan daaruit de omtrek van een lengtecirkel gemakkelijk berekend worden.
Toen bleek, dat de aarde de vorm van een afgeplatte bol heeft, werden de metingen uitgestrekt over grotere gedeelten van lengte- en breedtecirkels. Voor deze metingen handhaafde men de naam g. (z. verder Geodesie).