Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Giftige planten

betekenis & definitie

Het vergiftigingsgevaar voor het vee, door het eten van g. p. is van verschillende omstandigheden afhankelijk, nl.

1. van de planten zelf, omdat deze niet alle even giftig zijn:
2. van het dier omdat er planten zijn die voor de ene diersoort veel gevaarlijker zijn dan voor de andere, terwijl ook het al of niet melk geven verschil maakt:
3. van de hoeveelheid opgenomen giftige planten:
4. van het deel der planten dat is opgenomen: bij sommige planten is het giftige bestanddeel gelocaliseerd in bepaalde delen;
5. van de groeiplaats der planten en de toestand waarin de planten zich bevinden: dikwijls doet drogen de giftigheid afnemen.

Tenslotte moet nog worden opgemerkt, dat in heel veel gevallen de dieren de g. p. instinctmatig vermijden, al geeft het instinct de dieren zeker niet in alle gevallen een afdoende bescherming tegen vergiftigingsgevaar.

Enkele bekende voor het vee g. p. zijn b.v.:

heermoes of roebol

(Equisetum), dat bij runderen heftig diarrhee veroorzaakt, ook in gedroogde toestand: boterbloemen, vooral de blaartrekkende boterbloem

(Ranunculus sceleratus), maar ook de akker-, de scherpe en de kruipende boterbloem

(R. arvensis, R.acer en R.repens), die, als ze in voldoende hoeveelheid worden opgenomen, braken, speekselen, wankelende gang, tranende ogen en zelfs de dood kunnen veroorzaken;

dotterbloem (Caltha palusiris), die maagaandoeningen, diarrhee en verminderde melkgift tot gevolg kan hebben;

nachtschade (Solanum nigrum), vooral bij rund, varken en geit gevaarlijke verlammingen veroorzakend;

waterscheerling (Cicuta virosa) die speciaal runderen snel te gronde kan richten; dolik (Lolium temulentum), de enige giftige grassoort, die een voor alle vee gevaarlijk zenuwvergif bevat;

herfsttijloos (Colchicum autumnale);

Jacobs kruiskruid (Senecio jacobaea), die leverafwijkingen bij het rund veroorzaakt en een aantal andere als anemonen, klaprozen, korenbloem, vingerhoedskruid, taxus, rhododendron (vooral giftig voor de geit), monnikskap, wilde boekweit, bittere lupine, tabak e.a..

Erg ziek kunnen de dieren verder worden door het eten van teveel aardappeluitlopers, waar het gif solanine in voorkomt, dat het zenuwstelsel beïnvloedt en of heftige maagdarmstoornissen doet ontstaan. Het eerste heeft slapte en verlammingen, het tweede diarrhee en koliek tot gevolg.