De natuurlijke weg tussen baarmoeder en buitenwereld, die wordt gevolgd bij de geboorte van een dier. De g. moet voldoende wijd zijn als de geboorte zonder moeilijkheden zal kunnen plaatsvinden. de g. is gedeeltelijk benig, nl. begrensd door het bekken en het kruisbeen, voor een deel ook zacht door de begrenzing van de brede bekkenbanden.
Deze laatste worden voor de geboorte slapper, doordat ze met vocht worden geïmbibeerd. Ze nemen daardoor toe in lengte. De fokker neemt dit bij het paard waar doordat de platen van het kruis invallen en bij de koe, doordat de banden zakken. Deze verlenging maakt het mogelijk dat tijdens de geboorte van de vrucht het kruisbeen iets naar boven kan draaien, waardoor de g. ruimer wordt.