Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Fraxinus

betekenis & definitie

es, is een loofhout gesl. van de Sympetalae, waarbij zowel de kelk- als de kroonbladeren met elkander zijn vergroeid. Hij behoort lot de fam. der Oleaceae, waartoe ook de liguster en de sering behoren.

De bladeren zijn kruisgewijze tegenovergesteld, het vruchtbeginsel is bovenstandig.F. excelsior L., is de gewone of Eur. es, die in vrijwel geheel Eur. inheems is (tot 62° à 63o N.Br.) en eveneens in de Kaukasus en Kl.Az.; hier van nature gemengd voorkomend met eik, iep, linde en esdoorn. Deze soort stelt hoge eisen aan de bodemvochtigheid en groeit bij voorkeur langs stromend water. I.h.a. een soort van de goede, vooral kalkrijke gronden van het vlakke land en van de benedenste gebergtegordel. Hij heeft veervormig samengestelde bladeren (gewoonlijk 5-jukkig + eindblad).

De afzonderlijke blaadjes zijn zittend, fijngezaagd, ei- tot lancetvormig, aan beide zijden kaal. De knoppen zijn dofzwart, breed en rond, de eindknop aanzienlijk groter dan de zijknoppen. Het bladmerk is éénsporig. De twijgen zijn zwaar en stug, grijs van kleur. Bloemen komen zeer vroeg in het voorjaar, vóór de bladeren, uit zijknoppen van vóórjarige takken. Zij bloeien in rode pluimen met vrijwel geen of zeer rudimentaire blocmbckleedscis. De bloem is ♂, ♀ of ☿. De vrucht is een gevleugelde nootvrucht, die hetzelfde jaar rijp is en die z.g. ‘physiologisch rijp’ moet worden geoogst, wijl de zaden anders een jaar overliggen alvorens te kiemen. Hij is een diep wortelende houtsoort met een grijze stam en weinig schorsvorming.

Het hout, dat pas op latere leeftijd kern vormt, is zeer taai, elastisch, buigzaam en duurzaam en wordt daarom voor velerlei doeleinden gebruikt (in de wagenmakerij, voor gymnastiekwerktuigen, in de meubelmakerij, voor lichte sloepen, ski;, schaatsen). De es is een uitstekende bodemverbeteraar, kan op jeugdige leeftijd wat schaduw verdragen, maar is later onbetwistbaar een lichthoutsoort. Daar hij in het voorjaar vrij vroeg uitloopt is hij gevoelig voor voorjaarsnachtvorsten. Doelbewuste selecties zijn er op gericht om laat uitlopende, rechtopgroeiende stammen te krijgen. De es is in Ned. en België van betekenis voor groepsgewijze menging in het eikenbos en voor wegbeplanting op goede gronden.

F.ornus L., de manna-es of pluim-es is een meer Z. Eur. soort (Spanje, Frankr.. Italië, Balkan, KL Az. langs de Middell. Zee en Zwarte Zee). Deze soort heeft kortgesteelde blaadjes, minder bladjukken met stomper gezaagde bladrand, onderzijde van bladsteeltjes en middennerf roestkleurig behaard. Hij bloeit na het uitkomen der bladeren in Mei of Juni met welriekende, door hier wel aanwezige kroonbladen, witte bloemen. De knoppen zijn grijsviltig. Hij blijft een kleinere boom.

Van de Am. essen is de voornaamste:

F. americana L., de white ash, uit het O. Am. looihoutgebied en Z. Canada rondom de meren. Deze heeft in O. Am. een zeer groot natuurlijk verspreidingsgebied van het prairiegebied tot aan de Atlantische Oceaan. Steeds in menging met andere loofhoutsoorten. Hij is de meest waardevolle Am. es met een 3- tot 4-jukkig blad, waarvan de afzonderlijke blaadjes groter zijn, duidelijk gesteeld, gaafrandig, bovenzijde donkerder groen, onderzijde blauw- of grijsgroen.

De jonge scheuten zijn het eerste jaar bruiner van kleur en worden pas het tweede jaar grijs. De kleur der platronde knoppen is bruin. Op oudere leeftijd herinnert de schors sterk aan die van onze inheemse essen. De Am. es is vrijwel volledig *tweehuizig en komt in het voorjaar later in blad dan onze inheemse soort. In verband hiermede dient aan deze soort meer aandacht te worden geschonken, ook voor de Ned. beplantingen. In België werden er proeven mee aangelegd om de weerstand tegen de late voorjaarsvorst na te gaan.

Onder de vele andere Am. soorten moeten nog genoemd:

F. biltmoreana BEADLE. die veel op de voorgaande lijkt, doch veel minder waardevol is, met behaarde bladstelen, twijgen en nerven.
F. pennsylvanica MARSH., de red ash, met vrijwel zittende blaadjes, de bladrand gewoonlijk enigszins getand, onderzijde der blaadjes groen, behaarde jonge twijgen, bladstelen, bladonderzijde en knoppen. Dit is ook wel een waardevolle soort, die lijdelijke overstromingen zeer goed verdraagt, maar toch minder waardevol dan de white ash. Groeit ook minder snel.
F. pennsylvanica var. lanceolata, de green ash, met zittende, meer lancetvormige bladeren en geen beharing.

In het W. Am. naaldhoutgebied:

F. oregona Nutt., de Oregon ash, met meer ronde, zittende blaadjes, gewoonlijk 3-jukkig, behaarde jonge scheuten en bladstelen, bladrand vrijwel gaaf, onderzijde der blaadjes grijs behaard, met bruine harige knoppen en zeer smalle vleugelvruchten.

De Az. essen zijn voor de boscultuur van geen betekenis.

G. HOUTZAGERS.

< >