Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Enarmonia

betekenis & definitie

Een gesl. van bladrollerachtige motjes, vroeger tot de Tortricidae gerekend, thans als aparte fam. Olethreutidae (= Eucosmidae) opgevat.

De motjes gelijken op Tortriciden, de rupsen zijn gedeeltelijk bladrollers en bladelers, gedeeltelijk leven zij borend in vruchten en zaden.Van belang zijn vooral de laatstgenoemde. In de eerste plaats het fruitmotje, ook bekend als de appelmade, E. (= Cydia, Carpocapsa, Laspeyresia c.a.) pomonella L., een insect van Eur. oorsprong, maar thans over alle landen verspreid, waar appels c.d. worden geteeld, en meestal zeer schadelijk, b.v. in N. Am. Het leeft ook in walnoten. De kleur van het motje is donker grijsblauw met een sierlijke, bronskleurige tekening op het randgedeelte van de voorvleugel.

Overdag schuilen de motjes, in de duisternis vliegen zij rond. De overwintering heeft als volwassen rups plaats in een stevig coconnetje, dat in oneffenheden van de bast of elders wordt vervaardigd. De verpopping heeft hierin pas kort voor het uitkomen van de vlinder plaats, enkele cocons overwinteren meer dan één keer. De vlinders verschijnen ongeregeld gedurende een lange periode, tussen Mei en eind Juli. Zij paren spoedig, het 2 zet eieren af op appels en peren, vooral op vruchten, maar ook in de nabijheid hiervan op bladeren e.d. Het rupsje boort zich naar binnen en tast in de eerste plaats het klokhuis aan. De vrucht wordt wormstekig of gepierd.

Eén rups kan verschillende vruchten beschadigen. In de loop van de zomer verlaat de volwassen rups de aangestoken vrucht en vervaardigt een cocon op de reeds aangeduide wijze. Regel is bij ons één generatie; vooral in warme zomers kan echter een partiële tweede generatie optreden. De schade kan zeer aanzienlijk zijn; onder minder gunstige omstandigheden kunnen meer dan 50% van alle vruchten aangetast zijn. Jonge aangetaste vruchten vallen af. Bestrijding geschiedt door gebruik van parathion, As of DDT bevattende middelen.

In het buitenland met langere en warmere zomers, worden deze bespuitingen tot 10 keer toe en eventueel nog vaker herhaald. Hierbij hebben zich in de Ver. St. plaatselijk rassen van het motje gedifferentieerd, die tegen As resistent zijn geworden, zodat men tot andere, in de eerste plaats DDT bevattende middelen, heeft moeten overgaan.

De larve van E.funebrana TR., het pruimemotje, maakt pruimen wormstekig. Het motje, dat iets kleiner en van kleur meer effen donker grijs is dan de vorige, legt in Juli eieren op de steel van pruimen. Het uitgekomen larfje boort zich in de vrucht, die bruine uitwerpselen en druppels gomafscheiding aan de buitenkant gaat vertonen. Verder komt haar gedrag overeen ongeveer met dat van de vorige. De levenswijze is echter niet geheel opgehelderd. Sommige onderzoekers kennen slechts één generatie, andere vermelden twee; de eerste zou dan borende in pruimescheutcn leven.

E. (= Grapholitha) woeberiana SCHIFF., schorsboorder, voorn, in oude appel-, kerse- en pruimebomen, is een donker koperkleurig motje, met ingewikkelde tekening. Het treedt thans ook op Bramis-boompjes op, die ter wille van de bloeiende takken geforceerd worden. Bestrijding met vbc is mogelijk gebleken.
E. (= G.) nigricana STEPH., de z.g. erwtenpeulboorder, leeft in peulen van Pisurn en maakt de jonge erwten wormstekig. Ter bestrijding worden bestuivingen of bespuitingen met DDT-houdende middelen aanbevolen.
E.-soorten zijn ook in Indon. talrijk. Van econ. betekenis zijn E. (G.) schistaceana SN., de grauwe rietboorder; E.hemidoxa MEYR. vernielt de jonge peperscheuten; E. leucostoma MEYR. is de poetjoekroller van de thee e.d.
W. K. J. ROEPKE.

< >