Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Diptera

betekenis & definitie

Tweevleugeligen, vliegen. Een der grootste en hoogst gedifferentieerde insectenorden.

Aantal der beschreven soorten niet bij benadering te schatten, misschien de 200.000 overschrijdend. Vele kleine soorten nog onbekend. Uil Ncd. ongeveer 3500 spp. beschreven. Alle D. gekenmerkt door de tot z.g. halteren gereduceerde achtervleugels. Chitineskelet niet bijzonder krachtig, kleuren weinig sprekend, met typische beharing, die grotendeels uit zintuigborstelharen bestaat en voor de systematiek der hogere groepen van grote betekenis is. Antennen bij de lagere groepen draad- of snoervormig (Nematocera), bij de hogere min of meer gereduceerd (Brachycera). Ocellen meestal aanwezig, facettenogen goed tot zeer goed ontwikkeld, vooral bij de hogere groepen, waar zij het grootste gedeelte van de kop innemen.

Monddelen sterk gemodificeerd, likkend en zuigend of stekend en zuigend (muggen, Culicidae e.a., Tabanidae, bepaalde Muscidae e.a.;. Poten tamelijk slank, soms zeer lang (langpootmuggen, Tipulidae), tarsus 5 ledig. Laatste achterlijfssegmenten vooral bij de hogere groepen gereduceerd in verband met de zeer gecompliceerde geslachtsorganen. Larven van zeer verschillend type, steeds pootloos, kop goed ontwikkeld (eucephaal) of gereduceerd (cryptocephaal) of bij de hogere groepen geheel ontbrekend (acephaal). Ademhalingsopeningen gewoonlijk gereduceerd tot een paar abdominale en een paar thoracale stigmata, de laatstgenoemde dikwijls ontbrekend.

Niet zelden slaan deze stigmata op buisvormige verhevenheden, die in enkele gevallen sterk verlengd kunnen zijn. Er wordt een normale pop gevormd (lagere groepen met uitzondering van de galmuggen, Itonidae) of er ontstaat een pupariwn (Itonididae en hogere groepen), waarbij het lichaam contraheert en onbeweeglijk wordt, terwijl de chitinehuid verhardt en als een stevig omhulsel de eigenlijke tere pop omsluit.

Vliegen zijn aangepast aan de meest uiteenlopende klimaten en biotopen. Sommige soorten volgen de mens overal heen. Vele soorten zijn phytophaag en worden schadelijk, b.v. de talrijke mineervliegjes of Agromyzidae, Oscinidae, Chloropidae e.a., de galmuggen of Itonididae, de boor- of vruchtvliegen, Trypetidae, en vele Anthomyiidae. Echter zijn er ook vele ‘nuttige’ soorten, behorende b.v. tot de zweefvliegen of Syrphidae, waarvan de larven als regel bladluizen op grote schaal verdelgen, verder de rupsenvliegen of Larvaevoridae (= Tachinidae), die voorn, in rupsen, maar ook in andere insecten, zoals kevers en zelfs wantsen, parasiteren.

Van grote hygiënische en zomede ook van econ. betekenis zijn voorts talrijke bloedzuigende D., zoals muggen (Culicidae) en kriebelmuggen (SirnuUidue, Ceratopogonidae), Tabanidae, Muscidae c.a., waarvan vele ernstige infectieziekten van mens en dier overbrengen (malaria en andere koortsen, filariasis, surrah, slaapziekte e.d.). Ook de kamervlieg, Musea domestica L., staat in een kwade reuk, omdat zij ziektekiemen van typhus, cholera, dysenterieën, trachoom enz. verspreidt, vooral in warme landen.

< >