noemt men in de hout meetkunde de afrondingen, waarin men de diameters van de bomen van een opstand eenvoudigheidshalve meet voor de bepaling van het stamgrondvlak en de massa. de diameters en de inhouden van de bomen binnen één diametertrap worden gelijk genomen aan die van het trap-middelpunt.
De toelaatbare trap-wijdte is afhankelijk van de grootte der diameters der bomen; in de praktijk worden meest trappen van 2, 4 of 5 cm gebruikt. Bij c en voldoend groot aantal stammen heeft deze vereenvoudigde meetwijze geringe invloed op de nauwkeurigheid der meting.