Een over een groot deel der wereld verspreid gcsl. van de farn. der Solanaceae, vanwege de gestekelde vrucht bekend als doornappel. In het bijzonder geldt de naam doornappel voor D.stramoniurn L., een giftige, éénjarige plant met eironde, toegespitste, wijdgetande bladeren en grote, witte, blokvormige bloemen.
Het blad - Folia Stramonii — bevat als belangrijkste alkaloïden: atropine, hyoscyamine en scopolamine. Veel wordt uit Hongarije en India ingevoerd. Voor de cultuur in Ned. legt men van Mei-half Juli enige zaden bij elkaar op 80 x 80 cm. Het gewas is geschikt als nateelt. De bladoogst vraagt veel arbeid. Opbrengst 150 kg per are. Indrogen 1 op 7,5. In Ned. wordt de var. inermis (ongedoornd) geteeld.
In Indon. komen ook een paar soorten voor, op Java ketjoeboeng genoemd, o.a. D.metel L. en D. fastuosa L. De laatste, ook wel als var. beschouwd van D.metel, is een ca 2 m hoge heester met trompetvormige bloemen, waarvan verschillende plantendelen als geneesmiddel gebruikt worden. De rook van de gebrande zaden zou bedwelmend zijn. Er zijn vormen met witte, dubbele paarse en kleine paarse bloemen.