Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Cajanus

betekenis & definitie

C. cajan MILLSPAUGH, katjang hiris (Soend.), katjang goedé (Jav.). Opgerichte, grijsharige, leguminosen-heester, tot 3 m hoog.

Vele eeuwen geleden vermoedelijk uit Afr. ingevoerd. De jonge bladen en peulen worden door de inheemse bevolking gaarne genuttigd. Vooral in droge streken verspreid aangeplant op sawahdijkjes, op erven en droge velden. Als groenbemester voldeed C. niet in Bogor, waar de plant langzaam groeit, in Tjinjiroean echter goed. De heester wordt onderaan houtig en wordt als brandstof gebruikt. Het meerzijdig gebruik door de bevolking is niet bevorderlijk voor de toepassing als groenbemester. Het blad valt spoedig af. Een kevertje (Bruchus chinensis L.) tast dikwijls de zaden aan.

C. wordt in verschillende delen van Afr. (Congo, Kenya, Uganda) door de bevolking geplant als voedingsgewas en tevens als groenbemester, meestal in mengcultuur met voedingsgewassen.