L. of grauwe dennensnuitkever, fam. Curculionidae.
Het insect treedt bij tijden massaal op in jonge, schrale dennenopstanden met slechte bodembedekking. De kever vreet vrij wel gedurende het gehele gunstige jaargetijde, bij voorkeur 's nachts aan de naalden van grove den, op dusdanige wijze, dat deze er gehakkeld uitzien.Ook de jonge bast kan hij beschadigen. Verder voedt hij zich ook gemakkelijk op allerlei soorten loofhout, b.v. op berk. De aangetaste naalden verdorren, worden bruin en vallen af.
De ontwikkeling der scheuten lijdt, zij krijgen iets bezemachtigs. de toestand wordt nog verergerd doordat talrijke dennenloten knoprupsen, Evetria, de verzwakte bomen aantasten. Het ziektebeeld wordt hierdoor uiteindelijk zeer ernstig. de kever zet zijn talrijke, gele eieren in hoopjes in de grond af, de larven voeden zich van wortels en beschadigen ook op deze wijze de dennenboompjes aanzienlijk. de overwintering heeft plaats in de grond, als larf en als kever. de kever leeft lang. de bestrijding geschiedt indirect, door een betere verpleging van de aangetaste opstanden, waarbij aan een goede grondbedekking aandacht dient te worden geschonken.