noemt men de door wegen, sleuven, rivieren en buitengrenzen gevormde verdeling van het bos in afdelingen of vakken. Dit indelingsnet is nodig voor de afvoer der producten, de regeling van de kaporde, de beveiliging van de afdelingen tegen brandgevaar, voor het verkeer en oriëntatie in het bosgebied en voor de inventarisatie en registratie van de werkzaamheden.
In geaccidenteerd terrein zal het indelingsnet zich moeten aanpassen aan de terrein configuratie; de afdelingen hebben dan meest een onregelmatige vorm. In vlak terrein is een rechthoekige indeling mogelijk. Bij gevaar voor windbeschadiging ontwerpt men de hoofdsleuven in de richting der gevaarlijke winden (in W. Eur. N.W.-Z.O.). De hoofdsleuven maakt men dan meestal 10 m breed, opdat zich windvaste opstandsranden kunnen vormen. de loodrecht daarop staande zijsleuven neemt men gewoonlijk 5 m breed. De hoofdsleuven worden op de bosbedrijfskaarten aangeduid door een enkele hoofdletter (A, B, enz.) en de zijsleuven door dubbele letters (AB, BC, enz.), waarbij de eerste letter aangeeft de hoofdsleuf, waaruit zij ontspringt. In het terrein wordt het snijpunt der sleuven of van sleuf en buitengrens aangegeven door afdelings- of vakpalen, op welker kop de richting en de letters der sleuven benevens de nummers der ingesloten vakken worden geschilderd.
Langs de sleuven worden soms voorts genummerde hectometerpalen geplaatst. De markering van het indelingsnet op het terrein vergemakkelijkt de oriëntatie in uitgestrekte bosgebieden aan de hand van de bosbedrijfskaarten ten zeerste.