Het deel van de maatschappelijke -wetenschappen, dat zich bezig houdt met de quantitatieve aspecten van het bevolkingsvraagstuk. Binnen de b. kan men onderscheiden een beschrijvend-statistisch gedeelte, dat wel in het bijzonder met de term demografie wordt aangeduid en een theoretisch gedeelte, dat zich bezig houdt met algemene problemen, de oorzaken en de gevolgen van de quantitatieve bevolkingsontwikkeling betreffende.
Deze theoretische b. heeft sedert ALVLTIIUS (17661834), die in zijn ‘Essay on the principle of population’, 1ste druk 1798, zijn opvattingen over het verband tussen bevolking en bestaansmiddelen verkondigde, een plaats ingenomen in de theoretische economie. MALTHUS meende, dat de bevolking een neiging had sneller toe te nemen dan de bestaansmiddelen en dat, tenzij de mensheid door een moral restraint haar voortplanting binnen zekere perken hield, slechts door hongersnood, oorlog, enz. het evenwicht zou kunnen worden gehandhaafd.
Het quantitatieve bevolkingsvraagstuk is echter niet slechts een econ. probleem; zowel in zijn oorzaken als in zijn gevolgen hangt het met het sociale leven in al zijn aspecten samen. In haar geheel gezien is de theoretische b. dan ook te beschouwen als een onderdeel van de sociologie.
Het bevolkingsvraagstuk heeft behalve een quantitatief ook een qualitatief aspect. Dit qualitalief aspect vormt het onderwerp van een afzonderlijke wetenschap, de eugenetiek, die zich bezig houdt met de vraag op welke wijze de erfelijke eigenschappen van de bevolking kunnen worden verbeterd. Uiteraard is de eugenetiek nauw verwant met de genetica.