Lexicon Aardrijkskunde

Onbekende auteur (1983)

Gepubliceerd op 24-05-2021

Sovjetunie

betekenis & definitie

officiële naam Sojuz Sovetskih Socialistiöeskih Respublik

oppervlakte 22 402 200 km2

inwoners 265 542 000

hoofdstad Moskva (Moskou)

staatsvorm unie van socialistische sovjetrepublieken

staatshoofd ……

reg. leider Nikolai Tichonov

officiële taal Russisch

religies onkerkelijken, orthodoxe Kerken, atheïsten, moslems

munteenheid roebel

BNP/hoofd US$ 4 550

lid van VN, UNESCO, UNCTAD, WHO, ILO, ECE, ESCAP,

Warschaupact, COMECON

Landschap en klimaat

De Sovjetunie omvat de oostelijke helft van Europa en het noorden van Azië en is meer dan tweemaal zo groot als China. Bijna 10.000 km scheiden het meest westelijke punt (20° OL), nabij Kaliningrad, van Kaap Dezjnjov aan de Beringstraat (170° WL). Het noordelijkste punt van het vasteland, gelegen aan de top van hetTajmyr Schiereiland, bevindt zich op 78° NB en het meest zuidelijke punt, in Toerkmenistan, op 38° NB. Zowel het Europese als het Aziatische deel van de SU heeft uitgestrekte laaglanden, omringd door plooiingsgebergten. Ongeveer 75% van het vasteland ligt niet hoger dan 450 m boven de zeespiegel. Het Europese deel wordt bijna geheel ingenomen door het Russisch laagland (bijna 4 miljoen km2), dat zich uitstrekt van Polen tot de Oeral en van de Noordelijke IJszee tot de Kaspische en Zwarte Zee. Het Aziatische deel, van de Oeral tot de Grote Oceaan, bestaat uit het Westsiberisch laagland, het Middensiberische bergland en het bergachtige Oost-Siberië en het Toeranlaagland ten zuiden van de Oeral. In het uiterste zuiden ligt het Pamirgebergte, het noordwestelijke deel van de Himalaya, waar de hoogste toppen van het land liggen: de Pik Kommunizma (7495 m) en de Leninpiek (7134 m). Door het ontbreken van hoge in noord-zuid richting lopende gebergten veranderen de klimaatzones van de SU met het verloop van de geografische lengte in oost-west richting zeer geleidelijk. Het overgrote deel van het land heeft een streng landklimaat, met grote temperatuurverschillen tussen zomer en winter, een kort voor- en najaar en weinig neerslag. De matigende invloed van zeeën is beperkt.

Van noord naar zuid zijn de volgende geografische zones te onderscheiden: het poollandschap van de meeste grote eilanden in de Noordelijke IJszee; de toendra tussen deze eilanden en de 10°C isotherm; de boszone, beginnend in het zuiden van de toendra en te verdelen in taiga (naaldwoud) en gemengd loofwoud; de halfsteppe tussen de noordelijke bossen en zuidelijke steppen; de zand-, klei- en steenwoestijnen in Centraal-Azië en Kazachstan en de vochtige, subtropische zones en de bergstreken met het hooggebergteklimaat. In Siberië bevindt zich overigens de koudste bewoonde plaats ter wereld: Oymyakon, waarin 1964 een temperatuur werd gemeten van -71,3°C.

Sociale gegevens

De bevolking van de SU is bijzonder rijk geschakeerd: er wonen ca. 130 verschillende volkeren. De grootste groep vormen de Slaven (ca. 74% van de totale sovjetbevolking), van welke groep de Russen het talrijkst zijn (ca. 130 miljoen).

Het zwaartepunt van de bevolking van de SU ligt binnen de driehoek Leningrad, Odessa, Sverdlovsk, welk gebied samenvalt met de oudere industrie- en landbouwgebieden. De belangrijkste bevolkingsconcentraties buiten deze driehoek zijn de Kaukasus en het gebied rond en ten zuiden van Tasjkent. Het percentage van de stedelijke op de totale bevolking is 54,4; steden met meer dan 1 miljoen inwoners zijn o.a. Moskou, Leningrad, Kiev, Bakoe, Gorki, Tasjkent, Novosibirsk, Odessa, Sverdlovsk, Minsk, Charkov, Koejbysjev.

Toen het sovjetregime aan de macht kwam, stond het voor een enorme onderwijstaak: de talrijke volken spraken verschillende talen en het analfabetisme was hoog. Zo kon in bijv. Toerkmenië niet meer dan ca. 2% lezen en schrijven en bezaten de Kirgiezen niet eens een geschreven taal. Het analfabetisme is sindsdien met grote voortvarendheid aangepakt en in 1979 kon vrijwel de hele bevolking lezen en schrijven. Het onderwijs staat op hoog niveau en vindt plaats op openbare scholen, waar de invloed van de staat en zijn ideologie zeer groot is. Het Russisch wordt naast de eigen taal van de volkeren onderwezen. Er zijn 63 universiteiten en 58 technische hogescholen; vooral technische vakken zijn geliefd en het aantal ingenieurs is vrij groot.

De levensstandaard is als gevolg van de sterke concentratie van de overheidsuitgaven op zware industrie en defensie in vergelijking met West-Europa en de VS niet hoog, maar neemt wel toe. Opvallend zijn de lage huren en het goedkope openbaar vervoer en de hoge prijzen voor duurzame consumptiegoederen. Een normaal verschijnsel in het dagelijks leven is de schaarste aan bepaalde voedingsmiddelen, waardoor men per dag soms uren kwijt is met het in de rij staan voor winkels. De sociale voorzieningen zijn goed: er zijn arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsuitkeringen, een staatspensioen en goede medische voorzieningen.

Kunst

De aanvankelijk Byzantijns beïnvloede Russische kunst raakte vanaf de Renaissance steeds meer westers georiënteerd. Bloeiperioden waren de regeringen van Peter de Grote (reg. 1682-1725) en Catharina de Grote (reg. 1762-

1796). De bouwkunst heeft tal van paleizen, kathedralen en andere bouwwerken opgeleverd.

De literatuur is te verdelen in de Oudrussische,de 19e- eeuwse en de sovjetletterkunde. Hoogtepunt van het Oudrussisch is het 12eeeuwse 'Igorlied'; grote namen uit de 19e eeuw zijn o.a. Tsjechov, Gorki, Gogol, Toergenjev, Dostojevski, Tolstoj. Schrijvers van sovjetliteratuur zijn o.a. Erenburg en Pasternak. Bloeiperiode in de muziek was de 19e eeuw met de componisten van 'Het machtige hoopje' en de meer westerse Tsjajkovski; 20e-eeuwse namen zijn die van o.a. Rachmaninov, Stravinsky, Prokofjev, Chatsjatoerjan en Sjostakovitsj. Het Russisch ballet gaat terug tot de 18e eeuw en is wereldvermaard geworden door choreografen als Fokine, een producent als Diaghilev en danseressen en dansers als Anna Pavlova, Vatslav Nizjihski, Rudolph Nurejev. Opvallend is dat na de revolutie van 1917 de artistieke vrijheid weldra moest wijken voor het socialistisch realisme: kunst in dienst van het volken naar de idealen van het socialisme.

Economische gegevens

Zowel de industrie als de landbouw in de SU is gesocialiseerd. De economie wordt gestuurd d.m.v. vijfjarenplannen, waarbij de nadruk ligt op de zware industrie.

Bijna de helft van de bevolking neemt actief deel aan het arbeidsproces; dit aantal is zo hoog omdat vrijwel alle vrouwen in het produktieproces zijn ingeschakeld en werkloosheid officieel niet voorkomt. Het zelfstandig uitoefenen van een beroep is niet mogelijk. De SU geldt als de tweede industriestaat ter wereld, met de nadruk op de winning van grondstoffen en produktie van kapitaalgoederen, terwijl de technisch geavanceerde sectoren een minder belangrijke plaats innemen dan in het Westen.

De landbouw heeft dooreen genomen matige resultaten, hetgeen o.a. te wijten is aan de ligging van de SU (drie vierde ligt boven de 50e breedtegraad, dus voor landbouw minder gunstig) en de nog onvoldoende en gebrekkige mechanisering. De agrarische sector kent twee organisatievormen: de sovchozen (staatsbedrijf) en de kolchozen (collectief bedrijf).

De visserij is sinds WO II sterk in belang toegenomen, de vis wordt over de hele wereld gevangen en aan boord van fabrieksschepen direct ingevroren of ingeblikt. De vissersvloot van de SU is de grootste ter wereld.

De detailhandel is voor ruim twee derde in handen van de staat, maar vooral op het platteland spelen collectieve ondernemingen (nog) een grote rol. Een derde vorm, de kolchoz-markt, is in feite een vrije markt, vooral van betekenis in de sector voedingsmiddelen.

De SU bevat naar schatting de helft van alle winbare bodemschatten ter wereld; steen-en bruinkool ca. 2/3, olie ca. 1/10, aardgas en ijzererts 2/5, verder meer dan de helft van de metalen als vanadium, mangaan en platina. Een probleem is echter de moeilijke toegankelijkheid van diverse voorraden, o.a. in Siberië. Het wegennet is ruim 1,4 miljoen km, het spoorwegnet is ca. 142.000 km lang. De nationale luchtvaartmaatschappij is Aeroflot.

Geschiedenis

In de nacht van 25 op 26 oktober 1917 maakte een omwenteling in Petrograd, de Oktoberrevolutie, een eind aan het bewind van de Russische Voorlopige Regering. De bolsjeviki o.l.v. Lenin vormden een Raad van Volkscommissarissen, in coalitie met de linkse Socialisten-Revolutionairen. Er werd een grondwetgevende vergadering gekozen, maar er bleef een grote oppositie in het land, van rechts tot uiterst links. In de loop van 1918 brak een burgeroorlog uit, die in 1921 door de bolsjeviki werd gewonnen. De nu ingevoerde NEP (Nieuwe Economische Politiek) leidde wel tot enige ruimte op economisch en cultureel, maar niet op politiek gebied. Na het overlijden van Lenin in 1924 wist Josef Stalin steeds meer macht aan zich te trekken, totdat hij eind jaren twintig de enige leider was. Aan de NEP kwam een eind en via vijfjarenplannen werd de industrialisering aangepakt, evenals de collectivisatie van de landbouw. De geringe bereidwilligheid van de boeren leidde tot geweld, waarbij miljoenen slachtoffers vielen. De stalinistische terreurtrof bovendien de Communistische Partij en het Rode Leger tijdens de Grote Zuivering van de jaren dertig. Hoewel men de Duitse oorlogsdreiging trachtte af te wenden door het sluiten van het Molotov-Ribbentrop-pact in 1939, vielen de Duitsers in 1941 toch de SU binnen. Met een miljoenenverlies aan mensenlevens wist men de

Duitsers te stuiten, resp. terug te slaan, daarmee de basis leggend voor het sterke sovjetimperium. De naoorlogse jaren stonden in het teken van de wederopbouw van het land en van de Koude Oorlog met de VS en hun bondgenoten. Na de dood van Stalin (1953) wist Nikita Chroesjtsjov zich op te werken tot 'eerste man' en werden de teugels iets gevierd.

Dit gold echter alleen 'ongevaarlijke' gebieden als cultuur, want reeds in 1956 werd een opstand in Hongarije hard neergeslagen. De destalinisatie leidde in de buitenlandse politiek echter wel tot vreedzame coëxistentie met het Westen. In 1964 werd Chroesjtsjov ten val gebracht en kwam - evenals in 1924 en 1953 - een collectief leiderschap, waaruit zich in de loop der jaren opnieuw één man profileerde: Leonid Brezjnjev. Sindsdien is het politieke klimaat verhard: de Praagse lente van 1968 werd met tanks gestopt, de verhouding met China bekoelde aanzienlijk en eind jaren 70 werd de jacht op en arrestatie van dissidenten (andersdenkenden) steeds intenser. Bovendien achtte het Kremlin het noodzakelijk om december 1979 Afganistan te bezetten, volgens officiële berichten op verzoek van de Afgaanse regering. De stichting van een onafhankelijke vakbond in vazalstaat Polen leidde vooralsnog (1981) alleen tot wapengekletter aan de grenzen.

In 1982 volgde Andropovde overleden Brezjnjev op als partijleider.