De verdeling van de jeugd in perioden is verschillend naar het standpunt, dat men inneemt. De belangrijkste verdelingen zijn:
I. P e r i o d e n n a a r d e s o c i a l e o n t w i k k e l i n g
1e kindheid: Egocentrische periode. 0–7 jaar.
(De wereld van het kind is ongedifferenciëerd; het Ik [en voor het kind eveneens het Ik van anderen] is nog niet van de buitenwereld gescheiden. Alles is, zoals het kind het ziet; een ieder denkt als hij; het betrekkelijke bestaat niet. Sociale regelen [bijv. bij het spel] worden niet als sociale noodzakelijkheid, maar als moreel gebod gezien.)
2e kindheid: Kristallisatie-periode. 7–12 jaar.
(Meer „dan het verbonden zijn met de buitenwereld dringt zich langzamerhand aan het weten het gescheiden zijn en het op zichzelf staan op. Bewust of onbewust voltrekt zich een afsnoering en isolering van het Ik, tot het zich met zichzelf alleen weet en zich als een eenzaam wezen onder de mensenmassa voelt.” Ch. Bühler)
3e rijpingstijd: Sociale periode. 12 jaar tot volwassen-zijn.
(„Het eenzame Ik zoekt een nieuwe weg naar buiten, naar de mensen, maar eigenlijk slechts naar een ander Ik, een Jij. Het komt over vriendschap en „Schwärmerei” tot liefde en vindt door haar een nieuwe gemeenschap, waaruit verdere cirkels getrokken worden”. Ch. Bühler.)
II. P e r i o d e n n a a r d e „s f e r e n v a n g e d r a g” o f n i v e a u x (Kohnstamm):
vitale periode : zuigeling
aesthetische „ : kleuter
intellectuele „ : schoolkind
sociale „ : rijpere.
III. P e r i o d e n n a a r d e e v o l u t i e d e r i n t e r e s s e n (Claparède):
periode der zintuiglijke belangstelling 0–1 jaar.
(„In de eerste tijd zien we, dat het kind zich interesseert voor alles, wat zijn zintuigen raakt: hij beschouwt in grote opmerkzaamheid zijn wiegekleed, een schaduw, die aan het plafond trilt, enz. Hij stelt ook belang in zijn eigen bewegingen, voorzoverre deze hem in staat stellen de dingen te bereiken, die hem omgeven. Wat deze eerste periode kenschetst, is de belangstelling voor het gegevene, voor alles om hem heen” … „Zijn belangstelling richt zich niet op de voorwerpen op zichzelf beschouwd, maar voor zoverre ze doeleinden zijn voor motorische aanpassing. Het voorwerp is iets, waarop hij kan zuigen, dat hij kan volgen met zijn ogen, dat hij kan verscheuren”, enz. Claparède)
periode der spraak-belangstelling 1–3 jaar.
(„Het kind krijgt liefde voor het woord òm het woord. Het brengt hem in verukking, als hij een nieuwe term heeft geleerd. Gedurende een zekere tijd is het zelfs een ware verzamelwoede” … „Hij vult zijn mond met woorden, zooals hij later zijn zakken vult met alles wat hij op straat opraapt.” … „De evolutie van de kindertaal brengt een hele serie op elkander volgende interessen mee; eerst gebruikt het kind namen van concrete voorwerpen, daarna achtereenvolgens werkwoorden, voegwoorden, bijv. naamwoorden, getallen en voornaamwoorden.” Claparède)
periode der algemene, intellectuele interessen 3–7 jaar.
(„Het kind houdt zich bezig met het zoeken naar het verband tussen de dingen, hun afkomst en samenstelling. Het bevindt zich in de vraag-periode, de leeftijd van het waarom.” „De voornaamste plaats nemen de vragen in, welke betrekking hebben op het nut en het gebruik der dingen.” Claparède)
periode der speciale en objectieve interessen 7–12 jaar.
(„De belangstelling specialiseert zich, concentreert zich op bepaalde voorwerpen, op bepaalde bezigheden, op bepaalde, scherp omlijnde vraagstukken.” „W. Hutchinson wijst vier phasen aan, die doen denken aan de evolutie der beschaving en door bepaalde interessen gekenschetst zijn [zie wet, biogenetische]: 1° belangstelling voor jacht, vangst en „oorlog”; 2° pastorale belangstelling: het kind probeert dieren te temmen en houdt zich gaarne bezig met het graven van gaten en het bouwen van tenten; 3° belangstelling voor landbouw, welke zich openbaart in het werk in tuintjes, enz.; 4° belangstelling voor de handel, het ruilen, en het verkopen van allerhande dingetjes „om winst te maken.” Claparède)
periode der sociale en ethische interessen Van 12 jaar af.
(„Op de leeftijd van 12 jaar wordt het kind, dat zich voordien nauwelijks bekommerde om de rol, die hij in de maatschappij speelde, bewust van het feit, dat hij lid is van een gemeenschap. Hij probeert de achting van bepaalde personen te winnen, wordt gevoeliger voor hun invloed. Terzelfder tijd wordt het kind bewust van zijn eigen persoonlijkheid, hetgeen betekent, dat het verantwoordelijkheidsgevoel, plichtsgevoel en dergelijke krijgt. Dikwijls constateert men één overheersende interesse, waaromheen alle bezigheden en gedachten zich scharen. De morele en aesthetische waarde van deze bezigheden krijgt de overhand; de zuiver intellectuele belangstelling in doen en denken wordt minder sterk. In deze tijd is er speciaal grote belangstelling [min of meer bewust] voor alles wat de andere sexe betreft”). (Claparède).