Gepubliceerd op 28-08-2022

Belangstelling

betekenis & definitie

In onze herinnering bestaan een massa opnamen van wat we gedurende ons leven hebben meegemaakt. We bezitten er een ontelbaar aantal van, maar we zouden er nog veel meer hebben, als we ons van alles, wat onze zintuigen raakte, een volledig, aan alle zijden belicht beeld vormden.

Dit is niet het geval. Een dokter ziet een zwakken grijsaard „met heel andere ogen” aan dan een kunstenaar, die een model van oud man zoekt. Zo zijn we allen op bepaalde beelden en op bepaalde onderdelen van beelden ingesteld; de rest ontgaat ons. We zijn allen eenzijdig, in de één of andere richting gespecialiseerd. De zielkundige wet drukt het aldus uit: „Ieder neemt van een voorwerp of een voorval slechts datgene in zich op, waarin hij belangstelt.”Onze belangstelling, hiermee zijn we op de bodem van ons zieleleven aangeland. Belangstelling is de geslachtsnaam voor alles, wat we drift, drijfveer, instinct, drang of hartewens noemen. Wat we voor onze belangstelling houden, n.l. onze interessen en ons streven ten opzichte van alle dingen in het dagelijks leven, het zijn doorgaans maar kleine krachten, omhooggestoten nu eens door deze dan weer door gene interesse, die tezamen in het duister van ons innerlijk verblijven en onze eigenlijke geestesmacht vormen.

Wat beogen zij? Ze drijven den mens in het leven voort; ze dwingen hem zich door het leven heen te bijten en bepalen, welke beelden van de buitenwereld hij daartoe moet opnemen, welke ervaringen hij heeft op te doen, om al zijn opgaven van levend wezen te kunnen vervullen. Automatisch groeperen zich deze ervaringen om de interesse, die de drijfveer is geweest, dat zij tot stand zijn gekomen.

Prachtig economisch is dus de werking van onze geest. In de eerste plaats doet hij bij voorbaat een keuze uit het onnoemelijk aantal beelden, dat wij anders in onze geest zouden moeten verwerken, zolang onze zintuigen bezig zijn. In de twede plaats rangschikt hij de opnamen in de herinnering zó, dat, als wij iets willen bereiken, waartoe de buitenwereld kans van slagen biedt, al onze daarop betrekking hebbende herinneringen tevens opdoemen, om ons te waarschuwen: „Denk erom, op deze wijze is het al eens mislukt, maar op die andere wijze, van toen en toen, is het goed gegaan”.

Maar is de mens dan geheel aan handen en voeten gebonden? Is hij geheel afhankelijk van de interessen, die hij bij de geboorte meekrijgt en van de herinneringen, die de buitenwereld hem daarna verschaft? In welk opzicht staat hij nu boven het dier, dat toch ook interessen (instincten) en herinneringen heeft? In welk opzicht is hij vrij? Om deze vraag te beantwoorden, moeten we nog even naar de herinneringsbeelden terug. De mens en de mens alléén heeft het vermogen, deze beelden los te maken van de interessen, waaraan ze gebonden zijn en ze te groeperen om een bepaalde interesse of om een bepaald, aantrekkelijk herinneringsbeeld, precies zoals hem dit goeddunkt. Hij vermag zelfs zijn herinneringen te doen samensmelten tot geheel nieuwe, ongekende beelden en beeldengroepen, die hij misschien eerst in de toekomst zal aanschouwen op voorwaarde, dat hij zijn natuurlijk streven nu en dan halt! toeroept en uitsluitend vrij baan geeft aan de bevrediging van die interessen, die hem naar deze toekomstbeelden heenleiden. Het dier leeft alleen in het heden; de mens leeft zowel in het heden als in de toekomst en wel door middel van zijn phantasie, de hoogere geestesfunctie, welke het dier niet bezit. Het dier moet zich laten leven; de mens kan aan deze onderworpenheid ontkomen, dankzij zijn verstand, zijn gevoel en de door hen gevormde toekomstbeelden (idealen). En waar hij aan bepaalde interessen bevrediging weigert, daar wijst hij tevens de herinneringen af, welke daarmee verbonden zijn, evenals, waar hij bepaalde interessen vrij baan geeft, hij tevens beslist over de ervaringen, die hij opdoet en die als nieuwe herinneringsbeelden in hem achterblijven.

In deze opzichten is de mens vrij. Hij heeft kiesrecht. Als hij nu maar de edelste drijfveren laat gelden en hieromheen de krachtigste ervaringen groepeert, dan is zowel zijn eigen hart als de buitenwereld uitstekend in zijn bovenkamer vertegenwoordigd en zal hij het hele gebied van zijn lichaam en geest zonder gevaar voor de dictatuur van één hartstocht en ook zonder gevaar voor de anarchie van al zijn driften kunnen besturen.

We hebben praktisch belangstelling voor iets, als onze ziel daaraan vrijwillig deelneemt. In de jeugd kàn de ziel nog niet aan alles deelnemen; hiertoe zijn eensdeels een rijp organisme, geoefende zintuigen, een ontwikkeld denkvermogen en klare gevoelens, anderdeels een volledige wereldvoorstelling nodig. Het één staat met het ander in nauw verband. Al heel gauw na de geboorte (op de 25e levensdag ongeveer) ontwaren we in het kind zintuiglijke belangstelling; de zintuigen worden al functionnerend geoefend, terwijl tevens een eerste wereldbeeld tot stand komt. Daarna treedt tevens de belangstelling voor de taal op; de spraakorganen worden geoefend; het wereldbeeld, dat door de zintuigen voortdurend wordt uitgebreid, wordt door middel der taal getoetst aan dat van Moeder. Aldus

zorgt de belangstelling de gehele jeugd door voor het voortdurend voortschrijden der ontwikkeling; buiten haar is geen enkele opvoeding mogelijk. (Zie in het opstel over Jeugdperioden de perioden naar de evolutie der interessen.) Wie zich van de interessen van een kind op de hoogte wil stellen met het oog op school- of beroepskeuze, kan dit langs experimentele weg op verschillende wijzen doen.

In aansluiting op het bovenstaande behoeft het geen betoog, dat wie een groote reeks van klare herinneringsbeelden heeft opgespoord, hier tevens een sterke interesse mag vermoeden. Zouden deze herinneringsbeelden om het begrip „machine” of „gymnastiek” gegroepeerd mogen worden, dan is hiermee een beroepsinteresse aangeduid.

Het onderzoek naar deze herinneringsbeelden kan met één der twee volgende hulpmiddelen geschieden, waarin het bekende gezegde is toegepast, dat, waar het hart vol van is, de mond van overloopt.

1° Men geeft het kind een plaat, waarop een uitgewreven inktvlek voorkomt, welke rijk is aan toevallige vormen en laat nu het kind aangeven, wat deze plaat of wat een onderdeel van deze plaat zou kunnen voorstellen. Dit wordt met een tiental platen herhaald. De gereproduceerde herinneringsbeelden worden alle nauwkeurig genoteerd en na de gehele groep zoveel mogelijk gegroepeerd. (Zie Rohrschach: „Psychodiagnostik”. Met 10 platen. Bern 1921.)
2° Men vraagt het kind alle woorden te noemen, die hem naar aanleiding van een hem aangeboden woord te binnen vallen. Dit wordt met een honderdtal woorden (w.w., zelfst. nw., bijv. nw.) van verschillende betekenis herhaald. Men noteert de gereproduceerde woorden, groepeert deze en legt tevens vast, bij welke woorden meer belangstelling, associatie-rijkdom en spontaneïteit aan de dag is getreden. Vermoedt men een bepaalde interesse, dan last men hier en daar in de reeks een woord in, dat daarop moet zinspelen en gaat na, hoe de leerling erop reageert (Reizwörtermethode).

Deze onderzoekingen dienen steeds vergezeld te gaan van navorsingen, wat en waarmee het kind gaarne speelt, wat het het liefst leert en verzamelt, in wien het een voorbeeld ziet, hoe het de opstelonderwerpen spontaan behandelt, enz. terwijl het „waarom” van dit alles van nog groter belang is. Hierbij dient buiten beschouwing te worden gelaten, wat als symptoom van een normale ontwikkelingsphase kan worden aangemerkt, tenzij dit sterker dan normaal optreedt. (Zie het opstel over Kinderspel.)

Het eerst heeft de Amerikaan John Dewey het opvoedkundig gewicht van de belangstelling ingezien. In zijn university elementary school te Chicago (opgericht 1894) maakte hij reeds een overwegend gebruik van de natuurlijke interessen der leerlingen. Hij is de eerste stichter van de actieve school; alle moderne onderwijssystemen (zoals de Winnetka-methode van Washburne, de Arbeitsschule van Kerschensteiner en het Dalton-plan van Mrs. Parkhurst) zijn met zijn gedachten doorlicht. Noemen wij van zijn werken: „Interest and effort in education” en „School and Society”, ook in het Nederlands vertaald. (Zie verder het opstel over Moderne Onderwijsmethoden.).

< >