I. M i d d e l e e u w e n, 1e p e r.:
Bloeitijd der kloosterscholen (-internaten), vooral gesticht door Benedictijnen (van 520 af) voor kerkelijke en spoedig ook voor wereldse opleiding. Aanvankelijk onderwijs omvatte: godsdienst, lezen, schrijven, psalmenzingen, de beginselen van rekenen en latijn. Meergevorderden werden onderwezen in de zeven vrije kunsten, n.l. het trivium: grammatiek (taalleer, lectuur, verklaring van teksten), dialectiek (logica, aanleren van slagvaardigheid in denken en spreken) en rhetoriek (welsprekendheid, rechtskennis, opstelling van oorkonden) en het quadrivium: arithmetiek (speciaal tijdrekening), geometrie (aardkunde en natuurlijke historie), muziek (leer van intervallen, toonaarden, rythme en harmonie) en astronomie (speciaal berekening van de kalender). Leerstof steeds theologisch. Spreektaal: latijn. Naast kloosterscholen werden er dom- en stiftsscholen opgericht, d.w.z. domstiftsscholen, ter plaatse en onder bestuur van bisschoppen (bij Beierse synode geregeld in 774; domscholen) en stiftsscholen in belangrijke parochiën (collegiaatstiften).
Onderwijs en internaat als in kloosterscholen 1). Verder kwamen er allerwegen parochiescholen (na de volksverhuizing) voor godsdienstonderwijs aan gedoopte kinderen en bovendien voor lezen en schrijven aan toekomstige geestelijken. Karel de Grote (768–814) steunt bovenvermelde scholen, schrijft parochiescholen voor, waarbij het Paternoster in de landstaal wordt geleerd. Richt modelschool op (hofschool). Onderwijsmannen uit zijn tijd: Alcuin (735–804), leider der hofschool, schrijver van leerboeken en Rhabanus (776–856), leider kloosterschool Fulda. De dialectiek krijgt door hem de eerste plaats in het onderwijs.
1) De onderscheiding van dom- en stiftsscholen is dus niet juist. Stiftsschool is de algemene naam van scholen, gesticht door wereldse of kerkelijke gebieders ter plaatse van en verbonden aan kerkelijke zetels. Hieronder valt de domschool, verbonden aan de zetel van een bisschop.
M i d d e l e e u w e n, 2e p e r.:
Oprichting van universiteiten (Bologna 1155, Parijs 1200, Praag 1349, Keulen 1388), d.w.z. van onderwijsinstellingen onder eigen bestuur. Onderwijs hoofdzakelijk in wijsbegeerte 1) plus één of twee andere faculteiten (Salerno: medicijnen, Bologna: rechten, Parijs theologie). Oprichting van stadsscholen: d.w.z. van schrijfscholen (lezen, schrijven in landstaal, rekenen, moraal) en van latijnse scholen (onderwijs ongeveer als in stiftsscholen). Leerkrachten dezer scholen werden gecontroleerd door kerkel. en (of) stedelijke autoriteit; het onderwijs werd gegeven vooral door leken, Franciscanen (van 1209 af) of Broeders des gemeenzamen Levens (van 1384 af). Oprichting ook van kloosterscholen (-externaten) door Franciscanen: onderwijs, gehouden in de landstaal. Bekend onderwijs-theoreticus: Vincent de Bauvais († 1264), Dominicaner, verzamelaar van paed. voorschriften.
1) In de middeleeuwen: verstandelijke motivering van godsdienstige leerstellingen.
H u m a n i s m e:
Poging tot wijziging van het geleerdenonderwijs: studie der vóór-christelijke klassieken, naast christel. theologie en verder onderwijs in de zeven vrije kunsten. Ook lichamelijke harding. Het onderwijs in de moedertaal wordt weer meer verwaarloosd. Bekende onderwijsmannen: Vittorine da Feltre (1378–1446), Vegius (1407–1458), Aeneas Sylvius (1405–1464), Agricola (1443–1483) en Hegius (1420–1498).
H e r v o r m i n g e n.
Eerste sporen van organisatie van het volksonderwijs (gratis onderwijs aan armen), van bijzondere methodiek (speciaal: leesonderwijs; methodische raadslagen van Melanchton; klank-leesmethode van Ickelsamer 1530; rekenboekjes met Arabische cijfers) en van opvoeding tot staatsburgers. Ondergang van vele klooster- en stiftsscholen. Het onderwijs blijft religieus georiënteerd. Algemene invoering van de landstaal voor ander dan geleerdenonderwijs. Oprichting van protest. gymnasia en van bisschopp. seminaria voor de vorming van geestelijken.
Protestantse onderwijsmannen: Luther (1483–1546): „Kinderopvoeding is plicht der wereldse overheid” en Trotzendorf (1490–1556): stichter van een confessionele latijnse school (-internaat).
In katholieke streken begint het opvoedingswerk der Jezuïten, vooral ten bate van gymnasia en internaten voor hoger onderwijs (van 1534 af; Peter Canisius 1521–1597), en worden vele scholen gesticht door den H. Borromëus (1538–1584), den H. Joseph van Calasansa (1556–1648; „vrome scholen” voor armen) en de Ursulinen (meisjesscholen en bewaarscholen).
R e a l i s m e.
Het onderwijs richt zich meer op zakelijke vakken. Eerste sporen van het aanschouwingsonderwijs. Pogingen van „natuurlijke” methodiek.
Vives (1492–1540), R.K. gouverneur aan het hof van Hendrik VIII van Engeland, voorloper der psycho-paedagogiek. Beginselen: zaakonderwijs met aanschouwing als uitgangspunt, inachtneming der kinderl. individualiteit, erkenning van de godsdienst als eenige weg ter vervolmaking, eerst onderwijs in de landstaal daarna in latijn, erkenning van de grote opvoedkund. waarde van kultuurgeschied. en natuurl. historie, licham. oefening, schoolvergaderingen. Onderwijs aan meisjes in godsdienst, goede litteratuur en huishoudkunde.
Montaigne (1533–1592), burgemeester van Bordeaux. Beginselen: lichamel. harding; goede zeden en verstand zijn meer waard dan kennis; doel van het onderwijs is vorming van oordeelvermogen; er dienen zwerftochten in de natuur en omgang met mensen te zijn. Vrouwen weten genoeg, als zij een broek van een buis kunnen onderscheiden.
Comenius (1592–1670), rector, schoolorganisator in Engeland, Zweden en Hongarije, leider van een protest. kerkgenootschap. Beginselen: het unum necessarium is opvoeding tot het hiernamaals; alle onderwijs leide tot beter begrip der dingen, natuurlijke leergang, aanschouwingsonderwijs, talenstudie door gebruik dezer talen, driedelige onderwijsorganisatie (na de „moeder’’-school): 1° voor ieder toegankelijke elementaire school, 2° latijnse school voor hogere beroepen 3° academiën voor leiders van staten, kerken en scholen.
Het realisme der zestiende eeuw blijft buiten het merendeel der scholen in steden en dorpen. Hoofdzaak is hier de catechismus, dan lezen volgens de spelmethode, wat schrijven en wat mechanisch rekenen. De schoolmeesters organiseerden zich in gilden.
P i ë t i s m e.
Opvoeding tot praktisch christendom, pogingen tot organisatie van het schoolwezen en de onderwijzersopleiding.
Francke (1663–1727), dominé en hoogleraar, stichter van armenscholen, van scholen voor burgerkinderen, van een onderwijzersseminarium en van een weeshuis met latijnse school, open tafel, apotheek en boekhandel. Beginselen: Hoofdvakken zijn catechismus en bijbelstudie; onder de bijvakken zijn opgenomen hand-, tuinarbeid en natuurk. experimenten; onderwijs door vragen en antwoorden aan de hand van voorbeelden.
De la Salle (1651–1719), priester, stichter van genootsch. der christel. schoolbroeders (geen geestelijken), die de gelofte afleggen gratis onderwijs te geven, stichter van volksscholen, onderwijzersseminaria, ambachtsscholen, scholen voor uitgebreid elementair onderwijs, stichter van een tuchtschool. Beginselen: erkenning van de kinderl. individualiteit, aansporingen tot zelfstandig denken, erkenning van de waarde van het kinderspel, geen onderwijs in latijn.
Fénélon (1651–1715), priester, gouverneur aan het hof van Lod. XIV, daarna aartsbisschop, schrijver o.a. van een werk over meisjesopvoeding. Beginselen: opleiding tot het praktische werk van vrouw, moeder en huishoudster; bijbelse geschiedenis als inleiding tot godsdienstonderwijs; vooral ijdelheid dient bestreden.
Locke (1632–1704), voorloper van het naturalisme (zie hieronder), gezantschapssecretaris, daarna lijfarts en gouverneur, philosoph. schrijver. Beginselen: Opvoedingsdoel is te komen tot goede zeden; de rede is opperste rechter; paedagogisch noodzakelijk zijn lichamelijke harding, individueel onderwijs en vakken van praktisch nut.
A u f k l ä r u n g.
Terugkeer tot de natuur. Rede als enige bron van geloof. Maatschapp. leven berust op elkander verdragen. Opvoeding moet zijn opvoeding tot natuurlijke mens (naturalisme), tot gelukkig mens (endaimonisme), tot redelijk mens (rationalisme), tot nuttig werkzaam mens (utilitarisme).
Rousseau (1712–1778), naturalist, huisonderwijzer, gezantschapssecretaris, schrijver van sociale en paedag. werken. Beginselen: Bestudeer het kind, alvorens het op te voeden; het kind is van nature goed; de opvoeding zij op dit punt negatief; voed het kind op buiten de maatschappij; geef aanschouwingsonderwijs over zaken van praktisch nut, welke het kind belang inboezemen; pas slechts logische straffen toe; geen godsdienstonderwijs vóór 14 jaar.
Basedow (1724–1790), rationalist en philantropist (zie Woordenboek), prot. theoloog, huisonderwijzer, leraar aan een school voor adellijke kinderen, leider philantropijn Dessau, leraar meisjesschool. Beginselen: plichtsvervulling is de beste godsdienst; licham. harding en oefening tot blinde gehoorzaamheid zonder licham. straffen; in de school heerse een vriendelijke geest; noodzakelijk is aantrekkelijk, methodisch, nut-afwerpend aanschouwingsonderwijs; organiseer schoolwandelingen.
Salzmann (1744–1811), endaimonist, dominé, godsdienstonderwijzer philantropijn Dessau, leider philantropijn Schnepfenthal. Beginselen als bij Basedow, maar meer gezinsleven in de school; de leerlingen vervullen betaalde ambten; beter onderwijs in bijvakken, in handelsrekenen en aanschouwelijke wiskunde; meer handenarbeid; ook geldstraffen en kastijding.
Campe (1746–1818), utilitarist, prot. veldprediker, leraar philantropijn Dessau, leider philantropijn Trittow (bij Hamburg), organisator schoolwezen Brunswijk, de voornaamste schrijver onder de philantropisten, o.a. van 37 boeken met kinderverhalen. Beginselen als bij Basedow, maar wijst op natuurlijke leergang en de waarde der gewoontevorming.
Rochow (1734–1805), rationalist, officier, landgoedbezitter, vader der evangelische dorpsscholen, schrijver over schoolorganisatie ten platten lande. Beginselen als bij Basedow, maar beter verzorgd onderwijs in bijvakken; wijst op de ontwikkelende waarde van lectuur-bespreking.
Felbiger (1724–1788), Augustijner, schoolinspecteur en -organisator van Silezië, Oostenrijk en Hongarije. Beginselen: klassikaal onderwijs, lezen in koor, verklaring van de catechismus; de wil dient gericht op gelukzaligheid; bijbels onderwijs wordt apart leervak; invoering van boomkwekerij, handenarbeid, handwerken voor meisjes; invoering der Zondagschool.
Fürstenberg (1729–1810), domheer, vicarus-generaal, bisschop, schoolorganisator van Münster, kinderzielkundige, stichter van een normaalschool 1). Beginselen: hoofdvakken zijn godsdienstonderwijs en moedertaal; de gezondheidsleer wordt een leervak; noodzakelijk is invoering van algemene schoolplicht.
1) Normaalschool is een onderwijzerskweekschool, waaraan een leerschool is verbonden, welke als „norm” voor alle volksscholen dient. De term „normaalschool” werd het eerst in Oostenrijk gebruikt; in het Nederlands is het een germanisme, dat thans verdwijnt.
Overberg (1754–1826), priester, leider normaalschool, leider priesterseminarium. Beginselen: opleiding tot godsdienstige mensen en kundige werkers; het onderwijzersberoep is een godsdienstig beroep; opleiding ook van onderwijzeressen.
In het algemeen lijden de scholen der 18e eeuw ernstig gebrek aan onderwijzers, school-financiën, toezicht en gebouwen. Ouders zijn dikwijls onverschillig; het onderwijs is doorgaans geheel mechanisch. Toch zijn er meer pogingen van schoolorganisatie en belangstelling voor het onderwijs gekomen, terwijl de gedachten van bovengenoemde paedagogen hier en daar werden overgenomen met de invoering van de door hen geschreven schoolboekjes. Op deze wijze heeft zich ook het rationalisme bij het onderwijs verbreid.
R e a c t i e o p e n d a a r n a a s t d o o r w e r k i n g v a n d e A u f k l ä r u n g (19e eeuw).
Vermeerderde zorg voor nationaal onderwijs; het onderwijs wordt in hogere mate voorwerp van staatszorg; verdere differentiëring naar gezindheid en beroepsvoorbereiding; algemene invoering van volksonderwijs; pogingen tot wetenschapp. fundering van opvoeding (en onderwijs).
Pestalozzi (1746–1827), student in theologie, daarna rechten, daarna landbouwkunde, leider van de armenschool op Neuhof (dorp Birr), van de wezenschool te Stanz, van het knapeninstituut te Burgdorf, van het internaat te Ifferten (Yverdon). Beginselen: opvoedingsdoel is harmonische ontwikkeling van alle geesteskrachten van het individu; de moeder bepaalt het karakter van het kind; aanschouwing is het fundament aller kennis; het kind neigt tot het goede; liefde is het beste tuchtmiddel.
Fröbel (1782–1852), huisonderwijzer o.a. te gast bij Pestalozzi, leider internaat Rudolfstadt, daarna van weeshuis te Burgdorf, stichter der Kindergarten voor jonge kinderen, uitvinder van speelgaven. Beginsel: zelfwerkzaamheid, in overeenstemming met de kindernatuur, liefst buitenshuis.
Père Girard (1765–1850), Franciscaner pater, professor, schoolorganisator Freiburg (Zwits.), ontwerper van leervakmethodes (speciaal moedertaal). Beginselen: de opvoeding leide tot godsdienst en verdraagzaamheid (liberalisme); de moedertaal zij het middelpunt van het onderwijs; gebruik van monitorenstelsel; inductieve leervakmethodes; de wedijver tussen leerlingen mag bij het onderwijs worden geëxploiteerd.
Don Bosco (1815–1888), priester, stichter der Salesaansche opvoedingsinstituten, ambachtsscholen, jeugdverenigingen, weeshuizen, onderwijzers(-essen)-kweekscholen, tuchtscholen, schrijver van religieus-paed. werken. Beginselen: opvoeding door caritas tot den Christus; maak godsdienst smakelijk; toezicht moet zonde voorkomen; zelfwerkzaamheid; monitorenstelsel; het spel als boezemwater voor overbruisend kinderleven.
Zie verder de opstellen over Geschiedenis der paedologie, Moderne Onderwijsmethoden en Onderwijswetgeving. Zie ook het opstel over Aanschouwing.