methode in de landbouw die het oude drieslagstelsel verving, waarbij steeds op twee graanjaren met winteren zomerkoren een jaar volgde waarin de grond braak lag. Om de gebreken van dit stelsel te ondervangen, voerde Albrecht Thaer het vruchtwisselstelsel in.
Hierbij wisselen graangewassen enerzijds, en blad- of hakvruchten (zoals klaver of andere peulvruchten, bieten en aardappelen) anderzijds, elkaar zoveel mogelijk af. Door deze vruchtwisseling maakt men een beter gebruik van de in de grond aanwezige voedingsstoffen; de „vermoeidheid van de grond” wordt vermeden doordat planten die aan de oppervlakte wortelen (granen) en planten die dieper in de grond wortelen (bieten en klaver) elkaar afwisselen. Hak- en bladvruchten beschaduwen het land en onderdrukken het onkruid. Graangewassen beschaduwen de grond niet en bevorderen de groei van onkruid. Vruchtwisseling met klaver, bieten en aardappelen maakt een gunstiger arbeidsverdeling mogelijk en stelt de boer in staat een flinke veestapel te houden; dank zij de grotere mestproduktie die hiervan het gevolg is, behoeft de boer nu niet meer zijn land wegens gebrek aan voedingsstoffen om de twee jaar een jaar braak te laten liggen.