toestel voor het omzetten van wisselstroom in een hogere Of lagere spanning. In zijn eenvoudigste vorm bestaat net stroomsterkte)
toestel uit een weekijzeren kern (opgebouwd uit van elkaar geïsoleerde stukken), waaromheen twee draadklossen gewonden zijn. De ene draadklos bestaat meestal uit weinig windingen van dik draad (de primaire winding), de andere uit veel windingen van dun draad (de secundaire winding). Hebben we een sterke wisselstroom van lage spanning aangesloten op de primaire winding P dan zal er door inductie in de secundaire winding S een zwakke wisselstroom van hoge spanning ontstaan. Sluiten we daarentegen op de winding S een wisselstroom van hoge spanning aan, dan zal er in P een sterkere wisselstroom van lage spanning ontstaan. De transformator kan dus zowel voor het omhoogtransformeren als voor het omlaagtransformeren dienst doen. Een grote toepassing vindt de transformator bij het transport van elektriciteit over lange afstanden.
