alle door stolling van het gloeiend-vloeibare magma gevormde gesteenten. Naar de plaats (en het tempo!) van stolling onderscheidt men diepte-, gang- en uitvloeiingsgesteenten.
De dieptegesteenten bevatten dank zij de zeer langzame afkoeling regelmatig gevormde kristallen (b.v. graniet). De ganggesteenten bevatten slechts weinig kristallen van wisselende grootte (b.v. porfier), terwijl in de uitvloeiingsgesteenten nagenoeg geen kristallen meer voorkomen (basalt en puimsteen). In tegenstelling tot de afzettingsgesteenten bezitten de stollingsgesteenten meestal geen gelaagdheid en geen fossielen. Door verwering en transport van stollingsgesteenten ontstaan elders afzettingsgesteenten.
